33816 |
schrikachtig |
schuw:
šyu̯ (Q197a Terlinden)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
18871 |
schrikken |
zich vervaren:
zich verviere (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
(is het schoonmaken met water en borstel!).
sjroebe (Q197a Terlinden)
|
Hoe noemt u het schoonmaken van stenen of houten vloeren, van stoepen enz. met behulp van water en een grove doek? [N 105 (2000)]
III-2-1
|
19411 |
schroeien |
licht verbranden:
lich-verbraand (Q197a Terlinden)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24374 |
schub |
schub:
sjup (Q197a Terlinden)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
beschaamd:
besjemd (Q197a Terlinden)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33586 |
schudden van vruchten |
schuddelen:
sjödele (Q197a Terlinden)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
24441 |
schuimbeestje |
schuim:
sjoem (?) (Q197a Terlinden)
|
stengelschuim: Kent u in uw dialect een woord voor het schuim op plantenstengels, waar een klein groen beestje in zit? Het schuim lijkt op een kloddertje spuug, hetgroene insectje houdt er zich in schuil. [N100 (1997)]
III-4-2
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
sjume (Q197a Terlinden)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18102 |
schurft |
schurft:
sjurf (Q197a Terlinden),
šørf (Q197a Terlinden)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|