30015 |
stijve mortel |
te droog:
tǝ dryǝx (Q197a Terlinden)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (Q197a Terlinden)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25212 |
stille regen |
smiezerig:
smīēzerich (Q197a Terlinden)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34018 |
stilstaan |
ju(j):
jȳi̯ (Q197a Terlinden)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
stinken:
stinke (Q197a Terlinden)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19430 |
stof afnemen |
stubben:
stöbbe (Q197a Terlinden)
|
Stof afnemen (stoffen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
stek:
stek (Q197a Terlinden),
vits:
viets (Q197a Terlinden)
|
een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18683 |
stola |
stola (lat.):
stola (Q197a Terlinden)
|
De stola, de stool. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23446 |
stolp over een heiligenbeeld |
stolp:
stolp (Q197a Terlinden)
|
Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34577 |
stootring |
as:
as (Q197a Terlinden)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|