18225 |
binnenstebuiten |
van links:
va links (Q197a Terlinden)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
30712 |
binnenwerk |
binnen verven:
benǝ vɛrvǝ (Q197a Terlinden)
|
Schilderwerk binnenshuis. [N 67, 67a]
II-9
|
24075 |
bisdom |
bisdom:
bisdom (Q197a Terlinden)
|
Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24074 |
bisschop |
bisschop:
bussjop (Q197a Terlinden)
|
Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbet (Q197a Terlinden),
stang:
štaŋ (Q197a Terlinden)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
33938 |
bitringen |
ringen:
reŋ (Q197a Terlinden)
|
De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44]
I-10
|
19352 |
bits |
snauwetig:
sjnouwetig (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden)
|
vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
33937 |
bitstang |
stang:
štaŋ (Q197a Terlinden)
|
De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42]
I-10
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaor (Q197a Terlinden)
|
Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23574 |
blaasbalg van het orgel |
blaasbalg:
blaosbalg (Q197a Terlinden)
|
De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)]
III-3-3
|