34482 |
tweeslachtige jonge kip |
loerhaan:
lūrhān (Q197a Terlinden)
|
Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.]
I-12
|
30096 |
tweesteense muur |
tweesteense muur:
twiǝštēns [muur] (Q197a Terlinden)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.]
II-9
|
24495 |
twijg, jonge tak |
takje:
tekske (Q197a Terlinden),
vits:
viets (Q197a Terlinden)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33788 |
uier |
oer, ouwer:
ūǝr (Q197a Terlinden),
uier:
yi̯ǝr (Q197a Terlinden)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-12, I-9
|
28621 |
uit de rij zetten |
koud zetten:
kǭt zętǝ (Q197a Terlinden)
|
De korven een meter voor de stal zetten. Door de korven uit de rij te zetten kan men het zwermen van zwermachtige volken ook verhinderen. De meeste vliegbijen komen bij de zwakkere buren terecht. Hierdoor moeten de zwermzuchtige bijen eerst nieuwe vliegbijen zien te krijgen om weer te kunnen zwermen. Vergelijk het lemma Koud Zetten. [N 63, 96a; monogr.]
II-6
|
18805 |
uitdenken |
uitdenken:
oetdeenke (Q197a Terlinden)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33185 |
uiteen poten |
wijd uiteen:
wit utēn (Q197a Terlinden)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
21827 |
uiten |
kallen:
kalle (Q197a Terlinden)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34189 |
uiterontsteking, mastitis |
uierontsteking:
yi̯ǝrōntstē̜keŋ (Q197a Terlinden)
|
Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.]
I-11
|
21443 |
uitgaan |
op stap gaan:
op stap gao (Q197a Terlinden)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|