32957 |
derde hooioogst |
derde schaar:
dręi̯dǝ šǭr (Q197a Terlinden)
|
Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d]
I-3
|
23319 |
deugd |
deugd:
er staat bij: (dögd?)
dáógd (Q197a Terlinden)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23955 |
deugd add. |
goede deugd:
goj daogd (Q197a Terlinden)
|
Deugdzaam. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19167 |
deugniet |
bakkenelis:
bàkkenelles (Q197a Terlinden),
batraaf:
batteraaf (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden),
stout kind:
staot keend (Q197a Terlinden)
|
een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
kleenk (Q197a Terlinden)
|
Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
klēŋk (Q197a Terlinden)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
24079 |
diaken |
rector (lat.):
rector (Q197a Terlinden)
|
Een geestelijke die een gebied heeft, maar niet mag dopen, begraven of trouwen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18035 |
diarree |
dunne, de -:
dunne (Q197a Terlinden),
schijt:
hè is an der sjièt (Q197a Terlinden)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28552 |
dichtmaken van de woning |
kitten:
ketǝ (Q197a Terlinden)
|
Het dichtmaken van spleten en openingen in de bijenwoning met propolis. [N 63, 53b; N 63, 53a; Ge 37, 142]
II-6
|
17611 |
dikke neus |
dikke tulder:
dieke tèùlder (Q197a Terlinden)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|