24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
zieë (Q197a Terlinden)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
duuzelig (Q197a Terlinden)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20045 |
duizendschoon |
koppelbloemen:
koppel-blómme (Q197a Terlinden)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.) [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21794 |
dulden |
lijden:
lieje (Q197a Terlinden)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
balk:
balǝk (Q197a Terlinden)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
28467 |
dwarsbouwers |
dwarswerkers:
dwērswęrkǝrs (Q197a Terlinden)
|
Bijen die dwars of kruisgewijze door de korf heen bouwen. [N 63, 17d; N 63, 17c]
II-6
|
19345 |
dwarsdrijver |
strever:
sjtrèver (Q197a Terlinden),
tegenstrever:
tengesjtrèver (Q197a Terlinden)
|
iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] || zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18802 |
dwaze streek |
stomme streek:
stòmme sjtrièk (Q197a Terlinden)
|
een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18904 |
dwaze, onbezonnen daad |
streek:
sjtrièk (Q197a Terlinden)
|
een dwaze onbezonnen daad [akt, actie, kapsie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwinge (Q197a Terlinden)
|
het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|