18958 |
gemene vrouw |
kurij:
kuurèj (Q197a Terlinden)
|
een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gemood (Q197a Terlinden)
|
het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23994 |
generale absolutie |
generale absolutie (<fr.):
generaal absolutie (Q197a Terlinden)
|
Een generale absolutie, waaraan een volle aflaat is verbonden [jeneraal-abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23981 |
generale biecht |
algemene biecht:
algeming beecht (Q197a Terlinden),
generale biecht:
generale beecht (Q197a Terlinden)
|
Een algemene of generale biecht, vaak bij missie en retraite [jeneraalbiech]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18165 |
genezen |
beter:
bèter (Q197a Terlinden),
genezen:
genèze (Q197a Terlinden)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
content:
kontènt (Q197a Terlinden)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25066 |
gering aantal, een paar |
paar:
paar (Q197a Terlinden)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29829 |
geschifte steen |
schaal:
šāl (Q197a Terlinden)
|
Metselsteen die op zijn smalle kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie ook afb. 29. [N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
24154 |
geschreeuw van leeuweriken |
zingen:
zinge (Q197a Terlinden)
|
het geschreeuw van leeuweriken (kreeuwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33790 |
geslachtsorgaan van de hengst als geheel |
gemecht:
gǝmɛx (Q197a Terlinden)
|
[JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|