24894 |
herfst, najaar |
najaar:
naojaor (Q197a Terlinden)
|
het derde van de vier jaargetijden, de tijd tussen zomer en winter [bamis, bamistijd, natijd, uitgang] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24321 |
hert, ree |
ree:
riej (Q197a Terlinden)
|
Ree, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)]
III-4-2
|
30770 |
het behang insmeren |
natmaken:
natmākǝ (Q197a Terlinden)
|
Het behangselpapier met behulp van de papborstel met plaksel bestrijken. [N 67, 97a; monogr.]
II-9
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras maaien:
graas mieje (Q197a Terlinden)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'het gras afmaaien\'? (afdoen, afsnijden) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
23742 |
het heilig hartbeeld laten introniseren |
intronisatie (<fr.):
intronisatie (Q197a Terlinden)
|
Een beeld van het H.Hart in het huisgezin laten introniseren, d.w.z. plechtig een ereplaats geven, door een parochiegeestelijke, wanneer die op huisbezoek komt. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23990 |
het heilig oliesel ontvangen |
bediend worden:
bedeend waere (Q197a Terlinden)
|
Het H. Oliesel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24058 |
het heilig oliesel toedienen |
bedienen:
bedeene (Q197a Terlinden)
|
Het H. Oliesel toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32952 |
het hooi is binnen |
is in:
ęs˱ in (Q197a Terlinden)
|
Gevraagd werd naar de dialekt-weergave van de uitdrukking "Het hooi is binnen". In Q 100 vult de zegsman dan aan: "Het hooi is onder de pannen ... en den erme man is oet de sjuur." Het onderwerp van de gegeven uitdrukkingen is steeds: hooi. [N 14, 127]
I-3
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
aftrę̄i̯ǝ (Q197a Terlinden)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
19638 |
het licht aandoen |
de lamp aandoen:
de laamp aandaoën (Q197a Terlinden),
het licht aandoen:
het leeg aandaoën (Q197a Terlinden)
|
Wat zegt u tegen \'het licht aansteken\'? (aandoen, aanmaken, aandraaien) [N 104 (2000)]
III-2-1
|