e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tervant

Overzicht

Gevonden: 164

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schieten schieten: sxītə (Tervant, ... ) schieten [ZND m] III-3-1
schoen: algemeen schoen: sxūn (Tervant) schoen [ZND 06 (1924)] III-1-3
schommel suur: sūūr (Tervant) Schommel. [ZND m] III-3-2
schors schors: sxǫrs (Tervant) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schotel schotel: sxōͅtəl (Tervant, ... ) een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] III-2-1
schuld schuld: sxylt (Tervant, ... ) schuld [ZND m] III-3-1
sikkel zichel: zixǝl (Tervant) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
slak slaks: sleͅks (Tervant) slak, alg. [ZND 06 (1924)] III-4-2
slepen slepen: slē̜.pǝ (Tervant) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sneeuwx sneeuw: snīəf (Tervant, ... ) sneeuw [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4