e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haamkap loopleder: luu̯ǝplęi̯ǝr (Tessenderlo) Leren kap boven de plaats waar de twee haamkussens samenkomen, die dient om inwateren te beletten. [JG 1a, 1b; N 13, 8; N 36, 9b; monogr.] I-10
haamkussen balk: balǝk (Tessenderlo), kussens: køsǝs (Tessenderlo) De met stro of paardehaar gevulde binnenbekleding van het haam die voorkomt dat de nek van het paard doorgeschaafd wordt. Zie ook lemma Kussenleder. Daar het twee kussens betreft, zijn veel opgaven in het meervoud. [JG 1a, 1b; N 13, 3; N 36, 15; monogr.] I-10
haamoren koppen: kǫpǝ (Tessenderlo) De twee boven de kap uitstekende delen van de haamspanen. [JG 1a; N 13, 9; N 36, 9a] I-10
haamslot slot: slot (Tessenderlo) Slot of scharnier onder aan het haam waarmee de uiteinden van de haamspanen worden vastgemaakt. [JG 1a; N 13, 7] I-10
haamspanen gareelspanen: grelspǭnǝ (Tessenderlo), spaan: spān (Tessenderlo), spanen: spānǝ (Tessenderlo) De twee doorgaans houten hoofdbestanddelen van het haam die de hals van het paard omsluiten. Ze worden uit elkaar geschoven om het haam op te zetten en vastgemaakt door het haamslot (cf. lemma Haamslot). Op deze haamspanen zijn de trekhaken of trekogen bevestigd (cf. lemma Trekhaken, trekogen) waaraan de strengen worden vastgemaakt. Het meervoud van spaan kan door een uitgang (een letter of lettergreep achter de stam van het woord; -s, -en, -er,...) en/of umlaut (klinkerwijziging) gevormd worden. Voor de volgende plaatsen werden beide mogelijkheden opgegeven, die ook allebei zijn opgenomen: L 271, L 295, P 57, P 58, P 118, P 175, Q 71, Q 101, Q 111, Q 157a, Q 182, Q 204. In het grootste gedeelte van het umlautgebied hebben we te maken met een klankwettige umlaut van Wg â , maar in West-Haspengouw en in het noorden van Nederlands-Limburg gaat het om een analoge umlaut in de meervoudsvorming van woorden met Wg â, zoals bij p‹l ''paal'' - p›l ''palen''. Bovendien zijn, wat betreft de gegevens uit bron JG 1a, 1b, zowel enkelvouds- als de meervoudsvormen opgenomen, om meer gegevens aan te bieden over de meervoudsvorming d.m.v. een uitgang en/of umlaut. [JG 1a, 1b, 2b, 2b, 2c; N 13, 2; N 36, 8; monogr.] I-10
haan haan: hai̯nǝ (Tessenderlo), hān (Tessenderlo), hānǝn (Tessenderlo), hǫǝn (Tessenderlo), hǭn (Tessenderlo), haantje: hāǝnkǝ (Tessenderlo) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
haar haar: het haar krullə (Tessenderlo), ho.r (Tessenderlo), hoər (Tessenderlo) haar [ZND m] || haar (op het hoofd) [RND] || het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)] III-1-1
haar in de war in de war: mən hoər izinə wa:r (Tessenderlo) Mijn haar zit in de war [Lk 06 (1956)] III-1-1
haarbandje strik: strik (Tessenderlo) haarbandje, zwart-fluwelen ~ [peel] [N 25 (1964)] III-1-3
haarborstel haarborstel: haarborstel (Tessenderlo) Haarborstel. Een borstel om de haren mee te kammen. [N 114 (2002)] III-1-3