e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
harten in het kaartspel harten: hetten ous (Tessenderlo), hät[ə} (Tessenderlo), met sleuren wordt bedoeld een lagere kaart uitspelen met de bedoeling de slag toch binnen te halen met zowel die kaart als met de hoogste kaart die je ook in je bezit hebt.  hetten (Tessenderlo) harten [SND (2006)] || Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] III-3-2
hartinfarct attaque (fr.): attaque (Tessenderlo) Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (hartverlamming, beslag, infarct, attaque). [N 107 (2001)] III-1-2
haten haten: haaten (Tessenderlo), haoten (Tessenderlo), haoəten (Tessenderlo), hot`n (Tessenderlo) Haten. [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-3-1
haver haver: hāvǝr (Tessenderlo) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverhok mannetje: mɛnǝʔǝ (Tessenderlo) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4
haverkist, hakselkist haverkist: [haver]kest (Tessenderlo  [(2 + haksel)]  ) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
hazelaar notenbuist: nøtəbəst (Tessenderlo), notenhout: neutenhuit (Tessenderlo, ... ), notenstruik: nətjestraok (Tessenderlo) hazelstruik [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot hazelnoot: haozelneut (Tessenderlo), hazenoot: haozeneut (Tessenderlo), hozənø:t (Tessenderlo), nootje: nötjes (Tessenderlo) hazelnoot [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelworm spilleworm: spillewörm (Tessenderlo) hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)] III-4-2
hecht van een mes handvat: ha͂nt˃vat (Tessenderlo), steel: stēl (Tessenderlo), wel: petaetenhecht  stēl (Tessenderlo) de hecht van een mes [N 01 (1960)] || hecht van een mes [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-2-1