e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kippenuitgang kotje: ko ̞tǝkǝ (Tessenderlo) De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d] I-6
kippenveer pluim: plōǝm (Tessenderlo), plǫ.ǝm (Tessenderlo), pluimpje: plømkn (Tessenderlo) [L 5, 49; Vld.; monogr.] I-12
kippenvel kiekenvlees: [wgm. eo]  kikəvlijəs (Tessenderlo), ki⁄əvlijəs (Tessenderlo) kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)] III-1-2
kiskassen scheren: scheeəren (Tessenderlo), sXeerʔn (Tessenderlo) Hoe heet: met een plat steentje over het water werpen zodat het weer opspringt? [ZND 27 (1938)] || Kiskassen (een plat steentje over t water doen huppelen). [ZND 01 (1922)] III-3-2
kladschilder kladschilder: klatsxeldǝr (Tessenderlo) Schilder die slecht werk levert. De termen 'snelwichser', 'sopper' en 'klitser' werden in Q 121 vooral gebruikt voor iemand die vlug maar slordig werkte. [N 67, 98e; monogr.] II-9
klampdeur met schrankschoren klampendeur mee schuine strever: klãmpǝdø̜jǝr mē sxø̜̄nǝ strēvǝr (Tessenderlo) Klampdeur waarbij de klampen tegen de schrankrichting in door één of meer schoren worden ondersteund. Daartoe lopen de schoren van het onderste scharnierpunt naar de bovenste vrije hoek. Zie ook afb. 54. [N 55, 22] II-9
klampdeur, plankendeur klampendeur: klãmpǝdø̜jǝr (Tessenderlo) Deur die is samengesteld uit planken die met tand en groef ineengewerkt zijn en op horizontale stukken hout, de 'klampen', zijn gespijkerd. Zie ook afb. 53. [N 55, 21] II-9
klank van een klok klank: klāŋk (Tessenderlo) De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)] III-3-3
klapdeur cowboydeur: kǫbǫjdø̜jǝr (Tessenderlo) Deur die naar beide zijden kan opendraaien. Zie ook het lemma 'Doordraaiende scharnier'. [N 55, 33a] II-9
klaproos balroos: balruǝs (Tessenderlo), balru‧əs (Tessenderlo), -  balroos (Tessenderlo), kollebloem: kollebloom (Tessenderlo), kǫlǝblōm (Tessenderlo), [mogelijk kolbloem]  kollebloem (Tessenderlo) klaproos [ZND 01 (1922)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.] I-5, III-4-3