e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kloosterorde orde: een strènge orde (Tessenderlo), ən strengə ordə (Tessenderlo) Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)] III-3-3
kloppen kloppen: klǫpǝ (Tessenderlo) Met een hamer, klopkei of klopijzer het leer op een steen kloppen. "De bovenzool wordt, na eerst ruw uitgesneden en in water elastisch te zijn gemaakt, op een kei geklopt om eventueel later trekken te voorkomen." (Directie, pag. 301). [N 60, 97a; N 60, 241a] II-10
klos bobijn: bombɛ̄n (Tessenderlo) Het garenklosje met snaarschijf aan de spil van de vleugel waarop de spindraad gedraaid wordt. [N 34, B14; N 34, B17] II-7
kloven kloven: klōve (Tessenderlo), kløvən (Tessenderlo) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2
kluit briket: briketten (Tessenderlo), ei: aaren (Tessenderlo), eitje: aaikes (Tessenderlo), eivormige kool  aaijkes (Tessenderlo) bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] III-2-1
kluit (geldstuk) duit: Van Dale: duit, 1. oude koperen munt, het achtste deel van een stuiver.  dø.ət (Tessenderlo) kluit (geldstuk) [ZND 01 (1922)] III-3-1
kluit aarde klot: klot (Tessenderlo), klǫt (Tessenderlo), kluitje: kløtjǝn (Tessenderlo) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluwen bolletje: boͅlə ən (Tessenderlo) Kluwen. [ZND m] III-1-3
knabbelen knabbelen: knabələ (Tessenderlo, ... ) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knecht knecht: kneͅXt (Tessenderlo) knecht [ZND m] III-3-1