20123 |
miauwen |
janken:
jaŋ’ə (K353p Tessenderlo),
miauwen:
miauwə (K353p Tessenderlo)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
deze middag (K353p Tessenderlo),
medag (K353p Tessenderlo),
tə middag (K353p Tessenderlo),
meest"; zie ook "noen
mĭĕdàch (K353p Tessenderlo),
noen:
deze noen (K353p Tessenderlo),
nun (K353p Tessenderlo),
tə noen (K353p Tessenderlo),
dn؉n"; zie ook "middag
nōēn (K353p Tessenderlo)
|
middag [RND], [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
17839 |
middagdutje doen |
dutje doen:
`n dytjn dun (K353p Tessenderlo),
noenstond doen:
noenstond doen (K353p Tessenderlo)
|
een middagdutje doen [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
17840 |
middagdutje doen (b) |
hij is verteren:
[?]
hij is verteren (K353p Tessenderlo)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
22478 |
middelste kegel |
negenman:
de negeman (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
uil:
dən aouəl (K353p Tessenderlo)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
17668 |
middelvinger |
middelste vinger:
middelste vinger (K353p Tessenderlo)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, middelste vinger, langeman, lang(st)e vinger). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33785 |
middendeel van het paard |
lijf:
lɛ̄f (K353p Tessenderlo),
romp:
rump (K353p Tessenderlo),
singel:
seŋǝl (K353p Tessenderlo)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
banden:
banǝ (K353p Tessenderlo
[(enk bánt)]
),
dombanden:
dombãnt (K353p Tessenderlo),
speekbanden:
spijǝk˱banǝ (K353p Tessenderlo)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
23358 |
middenpad |
middengang:
medəgāŋk (K353p Tessenderlo)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30282 |
middenregel |
tussentravers:
tøsǝtravęjǝr (K353p Tessenderlo)
|
Elk van de horizontale planken tussen de onder- en bovenregel van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26e; monogr.]
II-9
|