e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mortelmaker dien(d)er: [dien(d)er] (Tessenderlo), mortelmaker: mø̜ʔǝlmǭʔǝr (Tessenderlo) De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.] II-9
mortelmolen mortelmolen: [mortel]mø̄lǝ (Tessenderlo) Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.] II-9
mortelplaats mortelplein: møʔǝlplān (Tessenderlo), mortelvloer: mø̜ʔǝlvlūr (Tessenderlo) De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.] II-9
mortelschop troffel: trufǝl (Tessenderlo), trōfǝl (Tessenderlo) Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.] II-9
mossel mossel: mŏssel (Tessenderlo) mossel [Willems (1885)] III-2-3
mosterd mosterd: moster (Tessenderlo), mostert (Tessenderlo), mostərd (Tessenderlo), mostərt (Tessenderlo) mosterd [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot mot: mŏt (Tessenderlo), moͅt (Tessenderlo), ook in ZND 31, 038  mot (Tessenderlo) mot [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] III-4-2
motregen, fijne regen motregen: motregən (Tessenderlo), muggenpis: muggepis (Tessenderlo), stofregen: storregə (Tessenderlo), zabber: zabber (Tessenderlo) stofregen [ZND 38 (1942)] III-4-4
motregenen, licht regenen zabberen: `t sabbert (Tessenderlo), `t zabbərt (Tessenderlo), zeveren: hət ziəvərt (Tessenderlo) stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4
mousseline mousseline: muzǝlen (Tessenderlo) Los geweven stof van katoen, wol of zijde, genoemd naar de stad Mosoel in Turkije. [N 62, 75e; N 62, 75c; N 62, 83; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7