e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muilpeer kaakslag: kaakslag (Tessenderlo), patat in het gezicht: Plat.  petet in ijef gezicht (Tessenderlo), peer: pe:ər (Tessenderlo), slag in de smoel: Plat  slag in zen smoel (Tessenderlo), slag in de snuit: Plat  slag in zen snowet (Tessenderlo), slag op het bakkes: slag op t bakkes (Tessenderlo), slag òp zə bakəs (Tessenderlo), slag op het gezicht: slag oep ze gəzicht (Tessenderlo), slag tegen de appel: slag tegen zijn appel (Tessenderlo), slag tegen de kei: slag tegen zenne kaai (Tessenderlo) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || muilpeer [ZND 01 (1922)] III-1-2
muiltje muiltje: mölkes (Tessenderlo), mölkəs (Tessenderlo) muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)] III-1-3
muis muis: môës (Tessenderlo) muis [Willems (1885)] III-4-2
muizen muizen: mouzen (Tessenderlo), muizen vangen: mauwezen vangən (Tessenderlo) de katten muizen [ZND 31 (1939)] III-2-1
mulle grond gemullige grond: gǝmølegǝ gront (Tessenderlo) Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.] I-8
muntige koe lege koe: lēgǝ [koe] (Tessenderlo) Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28] I-11
muts: algemeen capeline (fr.): Kapeline. [vgl. N 25,040: Kapmuts]  kaplin (Tessenderlo) muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] III-1-3
mutsaard, houtmijt houtmijt: huitmuit (Tessenderlo), mijt: ps. omgespeld volgens Frings.  də mø͂ͅt* (Tessenderlo) houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)] I-7
muur muur: mȳr (Tessenderlo) Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9
muurbloem flier: -  flier (Tessenderlo) muurbloem III-4-3