e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opstaan allez-hup: alē hø̜p (Tessenderlo) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opstapelen van graanzakken op een hoop leggen: up nǝn hup lęgǝ (Tessenderlo), ophopen: oǝphōpǝ (Tessenderlo), uphuǝpǝn (Tessenderlo) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteken van de schoven gaffelen: gafǝlǝ (Tessenderlo), opsteken: upstēʔǝn (Tessenderlo) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
optillen heffen: heuffen (Tessenderlo), høͅfə (Tessenderlo), həffe (Tessenderlo), həfən (Tessenderlo), opheffen: oep heuffe (Tessenderlo), oephəffe (Tessenderlo), uphøfən (Tessenderlo) dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)], [ZND m] || heffen [ZND m] || optillen [RND] III-1-2
optissen grommen: grumǝn (Tessenderlo) Het maken van geluid door de bijen als men de korf of kast opent. [N 63, 72] II-6
optoppen, oplangen de stelling ophalen: dǝ stęleŋ uphǭlǝ (Tessenderlo) De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.] II-9
optopper verlengstuk: (mv)  vǝrlęŋstøʔǝ (Tessenderlo) Houten paal waarmee de staander wordt verlengd. De optoppers worden met touwen aan de staanders vastgebonden en rusten op houten klossen die op de staanders zijn bevestigd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5b] II-9
optrede optrede: uptrē (Tessenderlo) De verticale afstand tussen de bovenvlakken van twee elkaar opvolgende treden van een trap. Zie ook afb. 68a. [N 55, 89d] II-9
optuigen aantuigen: āntǫǝgǝ (Tessenderlo) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
opzakken opzakken: up˲zakǝ (Tessenderlo) Meel in zakken doen en de gevulde zakken op het juiste gewicht brengen. [N O, 38l] II-3