e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

Gevonden: 5327
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binnenwerkse maat binnenmaat: benǝmǭt (Tessenderlo) De maat die aan de binnenzijde gemeten wordt, dat wil zeggen van de ene binnenste rand van het werkstuk tot de andere. Zie ook het lemma ɛdagmaatɛ in Wld II.9, pag. 111. Het betreft daar de binnenwerkse maat van kozijnen.' [N 53, 200b] II-12
binnenzak binnenbuidel: binnenbuil (Tessenderlo) binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] III-1-3
binnenzool binnenzool: benǝzōl (Tessenderlo) Het stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden. [N 60, 77; N 60, 233f; N 60, 233a] II-10
bit bit: bet (Tessenderlo), gebit: gǝbet (Tessenderlo), toom: tuǝm (Tessenderlo) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bits dwars: hij is nogal dweijəs i zə spreekə (Tessenderlo, ... ), haar op zijn tanden hebben: hij heet haar oep z`n tan (Tessenderlo, ... ), pikantig: hij ɛs nogal pɛkkantɛg (Tessenderlo, ... ), straf: hij is nogal straf (Tessenderlo, ... ) Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)] III-1-4, III-3-1
bivakmuts bivak: bivak (Tessenderlo) bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)] III-1-3
blaar blaar: blaor (Tessenderlo), blaas: blaos (Tessenderlo, ... ), blōs (Tessenderlo), blein: blaan (Tessenderlo, ... ), blān (Tessenderlo), bleaan (Tessenderlo, ... ), bloan (Tessenderlo), blâân (Tessenderlo) blaar (brand) [ZND m] || blaar (van werken) [ZND m] || een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)] III-1-2
blaasbalg van het orgel blaasbalg: blaosballech (Tessenderlo) De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)] III-3-3
blaasbalgklep lochtklep: luxtklęp (Tessenderlo) In een blaasbalg met twee compartimenten, zowel de benaming voor de aanvoerklep voor de lucht als voor de klep in het vaste tussenschot waardoor de lucht van de ene kamer in de ander geperst kan worden en via de luchtleiding naar het smidsvuur kan stromen. Op deze wijze ontstaat een onafgebroken luchtstroom. Zie voor het woordtype fok ook het lemma "trekopeningen" in Wld ii.8, pag. 62. [N 33, 14; N 33, 15] II-11
blaasontsteking kou op de blaas: kou op de blaas (Tessenderlo) Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis, krelkespis, kou op de blaas). [N 107 (2001)] III-1-2