e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluier voile (fr.): vuəjl (Tessenderlo) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluik haar stijf haar: stēͅf hōͅuwər (Tessenderlo), steͅf (Tessenderlo) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren knikken: kne⁄ə (Tessenderlo), zauwelen: WNT: zauwelen.  zōͅuwələ (Tessenderlo) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluitklep klep: kleͅp (Tessenderlo) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitlusjes leetjes: lēkǝs (Tessenderlo) Rieten lusjes die als sluiting dienen. Het vervaardigen van het sluitlusje wordt in Stokkem (L 423) snuitje maken (snȳtskǝ mākǝ) genoemd. [N 40, 93] II-12
sluitmand sluitmand: slǫwǝtman (Tessenderlo) In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.] II-12
sluitpin onder aan een poortvleugel grendel: gręŋǝl (Tessenderlo) Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c] I-6
sluitplaat slotplaat: slotplǭt (Tessenderlo) Plaat in de kozijnstijl waar de schoot van het slot in valt. [N 54, 103e] II-9
sluitriem spietje: spikǝ (Tessenderlo) Riempje waarmee de delen van het haamslot op hun plaats gehouden worden. [JG 1a; N 36, 13] I-10
sluitring rondelle: rõndɛl (Tessenderlo) Rond metalen schijfje met in het midden een gat, dat onder een moer of de kop van een schroef wordt gelegd om het drukoppervlak te vergroten. [N 54, 37c; N 100, 18 add.; monogr.] II-12