e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snikken snikken: sne⁄ə (Tessenderlo), snuffen: snøfə (Tessenderlo) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoepen sneuken: sneuken (Tessenderlo), snø̄ən (Tessenderlo) snoepen [ZND 07 (1924)] III-2-3
snor moustache (fr.): moustache (Tessenderlo), mustas (Tessenderlo) Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)] III-1-1
snotneus snotneus: wanə snoͅtnōs (Tessenderlo), snotsneus: wa ne snotsneus (Tessenderlo) Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)] III-1-4
snottebel snotbel: snotbel (Tessenderlo) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren snuiten: snutten (Tessenderlo) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] III-1-2
snuit bakkes: baʔǝs (Tessenderlo), snuit: en groeëte snaoët (Tessenderlo), laŋə sno:ət (Tessenderlo), snōͅuwət (Tessenderlo), snoͅuət (Tessenderlo), snǭǝt (Tessenderlo) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-1-1
snurken snurken: snøͅrə⁄ə (Tessenderlo), snərə⁄ə (Tessenderlo) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soevereinboor chanfreinboor: safrē̜nbǫwǝr (Tessenderlo) Boorijzer voor hout waarvan het snijvlak kegelvormig is en voorzien is van verschillende inkervingen. Bij oudere soevereinboren is het boorijzer plat en onderaan spits uitlopend. De soevereinboor wordt gebruikt om de bovenrand van geboorde gaten kegelvormig af te schuinen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de kop van een schroef verzonken in het hout worden aangebracht. Zie ook afb. 76 en het lemma ɛsoevereinboor, verzinkboorɛ in Wld II.11, pag. 78-79. Het betreft daar een vergelijkbaar type boorijzer voor metaal.' [N 53, 166; N G, 31e; monogr.] II-12
sok slob: slob (Tessenderlo), slobje: slobəkə (Tessenderlo), sok: sok (Tessenderlo), zok (Tessenderlo), kousjes tot aan de enkel om over de kousen aan te doen  zoͅk (Tessenderlo) Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] || Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3