| 34114 |
speen van de koe |
deem:
dē.m (K353p Tessenderlo),
dēm (K353p Tessenderlo)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
| 20630 |
spek |
spek:
spɛk (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
spek (K353p Tessenderlo)
|
spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
| 22841 |
spel (alg.) |
spel:
e spEl (K353p Tessenderlo),
spêl (K353p Tessenderlo)
|
spel [GTRP (1980-1995)] || Spel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
| 18390 |
speld |
spelde:
spɛl (K353p Tessenderlo)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
| 28970 |
spelden |
vastspelden:
fastspɛln (K353p Tessenderlo),
vastspeten:
vastspeten (K353p Tessenderlo)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
| 28884 |
speldenkussen |
speldenkussen:
spęlǝkøsǝ (K353p Tessenderlo),
spɛlǝkøsǝ (K353p Tessenderlo)
|
Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr]
II-7
|
| 22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
ik speel, hij spelt, wij spelen (K353p Tessenderlo),
speehle (K353p Tessenderlo),
spêlen (K353p Tessenderlo),
⁄k spēl, gɛ. speͅlt, wɛ̄ spēl⁄n (K353p Tessenderlo)
|
Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)] || spelen [GTRP (1980-1995)] || Spelen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
| 20165 |
spenen |
spenen:
spēnǝ (K353p Tessenderlo),
vanaf zetten:
vanaf ˲zętǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
| 17719 |
sperma |
zaad:
zoad (K353p Tessenderlo)
|
Sperma: het mannelijke zaad (zaad, natuur, sperma, wieks) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
| 24247 |
sperwer |
sperwer:
sperrever (K353p Tessenderlo)
|
sperwer [Willems (1885)]
III-4-1
|