e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tranende ogen bleetogen: bleͅtuuəgə (Tessenderlo), leepogen: li.əpu:agən (Tessenderlo), prutogen: prøtuwəgə (Tessenderlo) leepoog [ZND m] || oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gank (Tessenderlo) Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2
trap trap: trap (Tessenderlo, ... ) trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
trap op keepboom engelse trap: ęŋǝlsǝn trap (Tessenderlo) Doorgaans worden bij trappen de treden in de bomen gewerkt. In sommige gevallen wijkt men van deze constructie af en zaagt men de bomen aan de bovenkant zodanig uit dat de treden op de bomen kunnen worden bevestigd. De boom van een dergelijke trap noemt men keepboom. [N 55, 134] II-9
trapfundering trapsgewijs metselwerk: traps˲gǝwē̜s mɛtsǝlwɛrǝk (Tessenderlo) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
traphoogte, verdiepingshoogte volle hoogte: volǝ høxtǝ (Tessenderlo) De verticale afstand van de bovenkant van de vloer van een verdieping tot die van de daaropvolgende. [N 55, 90] II-9
trapleuning leen: lēn (Tessenderlo), leun: lø̄n (Tessenderlo), leuning: lø̄neŋ (Tessenderlo), rampe: rǭmp (Tessenderlo), trapleuning: traplø̄neŋ (Tessenderlo) De leuning van de molentrap. Zie ook afb. 21. [N O, 48k] || Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-3, II-9
trappaal beginkolom: bǝgenkǝlom (Tessenderlo) De eerste, verzwaarde stijl van een trapleuning. [N 55, 137; monogr.] II-9
trappelen trappelen: trappelen (Tessenderlo) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] III-1-2
trappelende bewegingen maken braken: brǭʔǝ (Tessenderlo), dabben: dabǝ (Tessenderlo) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9