e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tricot tricot: trikō (Tessenderlo) Machinaal gebreide stof voor kousen, onderbroeken, borstrokken, lijfjes enz. gebruikt (Van Dale, pag. 2986). [N 62, 88; N 62, 75c; MW] II-7
troebele ogen dode ogen: duu̯ǝi̯ǝ uǝgǝ (Tessenderlo), keef op zijn ogen: kē̜i̯ǝf zǝn uǝgǝ (Tessenderlo) [N 8, 94g] I-9
troef troef: nen trōēf (Tessenderlo), trōēf (Tessenderlo) Troef. [Willems (1885)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] III-3-2
troffel troffel: trufǝl (Tessenderlo), truweel: trǝwīǝl (Tessenderlo) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
troggewelf gewelf: gǝwølǝf (Tessenderlo) Segmentgewelf, gewoonlijk ter dikte van een halve metselsteensteen, dat tussen ijzeren balken is aangebracht. Het wordt vaak toegepast als overdekking van een kelder. De lagen ervan worden evenwijdig met de balken gelegd zodat ze bij het metselen door een formeel moeten worden ondersteund. Zie ook afb. 33. In Q 121 werden de gleuven tussen de verschillende troggewelven van een kelder vaak opgevuld met stukken steen of steenslag. Men noemde deze opvulling 'schrotten' ('šrǫtǝ'). [N 32, 20a; monogr.] II-9
trommel trommel: en trŏemel (Tessenderlo) Trommel. [Willems (1885)] III-3-2
trommeltje trommeltje: truməlkə (Tessenderlo), truməlkən (Tessenderlo) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht opgelopen (volt. deelw.): ǫpgǝlūǝpǝn (Tessenderlo), oplopen: upluǝpǝ (Tessenderlo) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
tros vruchten tros: troͅs (Tessenderlo), trossel: trossel (Tessenderlo) tros [ZND 32 (1939)] I-7
trots groots: gruəts (Tessenderlo) groots [ZND 24 (1937)] III-1-4