25770 |
uitslaan |
(de) uitslag maken:
øtslax mǭkǝ (K353p Tessenderlo),
uitslag maken:
øtslax mǭʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
Een tekening maken op ware grootte van een kar- of wagenmodel of de onderdelen daarvan. Zie ook het lemma ɛwerktekeningɛ in de paragraaf over de meetwerktuigen, pag. 75.' [N G, 20a] || Vóór het maken van een trap een plattegrond ervan op ware grootte tekenen, bijvoorbeeld op een schot of op de vloer. Met uitzondering van de rechte steektrap wordt voor iedere trap altijd een plattegrond getekend. [N 55, 95a]
II-12, II-9
|
30387 |
uitslag |
uitslag:
øtslax (K353p Tessenderlo)
|
Een tekening op ware grootte van een kar- of wagenmodel of de onderdelen daarvan. Zie ook het lemma ɛwerktekeningɛ in de paragraaf over de vaktaal van de timmerman.' [N G, 20b]
II-12
|
18108 |
uitslag onder de neus |
uitslag:
uitslag (K353p Tessenderlo)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22343 |
uitsliepen |
uitlachen:
ĭmant aotlachən (K353p Tessenderlo),
uitsliepen:
iemand ötslippen (K353p Tessenderlo)
|
Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
30703 |
uitsoppen |
uitsoppen:
øtsǫpǝ (K353p Tessenderlo)
|
De verfpot helemaal leegverven. [N 67, 64c]
II-9
|
32416 |
uitspannen |
uithalen:
øthǭlǝ (K353p Tessenderlo),
uitspannen:
ø̜tspanǝ (K353p Tessenderlo)
|
De klompen na bewerking van de binnenkant uit de heulbank halen. [N 97, 96] || Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10, II-12
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling:
ötstèlling (K353p Tessenderlo)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34590 |
uitstekende delen van de trekschei |
pinnen voor de hachten:
penǝ vø dǝ haxtǝ (K353p Tessenderlo)
|
De delen van de trekschei waaraan de strengen bevestigd worden. [N 17, 25b; N G, 58c]
I-13
|
29925 |
uitvoerder |
meestergast:
męstǝrgast (K353p Tessenderlo)
|
Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
28560 |
uitwerpselen van de bij |
bijenstront:
bi-jǝstront (K353p Tessenderlo)
|
Ontlasting van de bij. Vooral bekend is de in de winter opgespaarde ontlasting die via de reinigingsvlucht geloosd wordt. Wanneer de bij in uitzonderlijke gevallen de bijwoning bevuilt, noemt men dit roer. [N 63, 56b]
II-6
|