21566 |
winkelkorf |
beurs:
eu kort
beus (K353p Tessenderlo),
kabas:
een kabas (K353p Tessenderlo),
kabas (K353p Tessenderlo),
ən kabas (K353p Tessenderlo),
net:
e nèt (K353p Tessenderlo),
een net (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
net (K353p Tessenderlo)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)eene (K353p Tessenderlo),
winne (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
winne(n) (K353p Tessenderlo),
winnen (K353p Tessenderlo),
winə (K353p Tessenderlo)
|
III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [Willems (1885)], [ZND m]
III-3-2
|
18676 |
winterkleren |
winterklederen:
winterklederen (K353p Tessenderlo)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winterkeuningske (K353p Tessenderlo)
|
winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
28554 |
wintertros |
wintertros:
wentǝrtrǫs (K353p Tessenderlo)
|
De kogelvormige tros van bijen die dicht op elkaar de winter doorgaan. [N 63, 54b; N 63, 54a]
II-6
|
28636 |
wintervoedsel |
voerhonig:
vuǝrhø̜nex (K353p Tessenderlo)
|
Voedsel, meestal bestaande uit gesmolten suiker met water, dat vóór de winter aan de bijen wordt gegeven in de plaats van de hen ontnomen honing. Vroeger gaf men de bijen ook wel een speciale honing, de voederhoning of stamphoning. Een minimum-voorraad van ongeveer 15 kg per krachtig volk is wel vereist. [N 63, 109a; Ge 37, 193; monogr.]
II-6
|
32703 |
wintervoor |
wintervoor:
wentǝr[voor] (K353p Tessenderlo)
|
Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.]
I-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
puǝtǝ (K353p Tessenderlo)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wepn"s (K353p Tessenderlo),
wepnøs (K353p Tessenderlo),
wipneus (K353p Tessenderlo),
wipneusje:
wipneusje (K353p Tessenderlo)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)] || een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)eepe (K353p Tessenderlo)
|
wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|