e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

Gevonden: 5327
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstplaat borstplaat: bøstplǭt (Tessenderlo) Een licht gebogen metalen plaat waar men tijdens het werken met de boogdrilboor met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. Dit onderdeel van de boogdrilboor kan ook als knop of handvat zijn uitgevoerd. Zie ook afb. 126. [N 33, 125] II-11
borstrok lijfje: leͅfkə (Tessenderlo) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3
borstrok (voor mannen) wambuis: wamməs (Tessenderlo) borstrok voor mannen [N 25 (1964)] III-1-3
borstrok (voor vrouwen) ziepel: [Vgl. WNT ziep, zip, zipe, zjip, zjup: 1. vest, kort wambuis; 2. Door boeren gedragen borstrok (onder het bovenkleed gedragen)...]  sipəl (Tessenderlo) borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3
borstspeld borstspeld: bəstspeͅl (Tessenderlo) speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] III-1-3
borststuk van een schort hartje: heͅtəkə (Tessenderlo), hartje  hetteke (Tessenderlo) borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] III-1-3
borsttuig borstgetuig: bø̜st˲gǝtǫǝx (Tessenderlo) Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10
borstvliesontsteking fleuris: fleres (Tessenderlo), flərəs (Tessenderlo) pleuris [ZND 05 (1924)] III-1-2
borstwering borst: bøst (Tessenderlo), borstwering: bøstwęjǝreŋ (Tessenderlo), bø̜stwē̜jǝreŋ (Tessenderlo) Het 70 tot 100 cm hoge, gemetselde bovenstuk tussen zoldervloer en dak. Zie ook afb. 49a. [N 31, 34e; N 54, 155] || Leuning in de vorm van een plank die op ongeveer 1 meter hoogte boven de steigervloer aan de binnenkant van de staanders wordt bevestigd. Zie ook afb. 18. [N 32, 3f; monogr.] II-9
borstzak(je) stoeferzakje: [Van Dale: stoefzakdoek, <gew.> pochet]  stoeferzakske (Tessenderlo) pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)] III-1-3