e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eglichter eegstok: ēxstǫk (Tessenderlo), licht: lext (Tessenderlo) Een houten stok, met twee touwen (of een touw) verbonden met de eg, ofwel een stok of staaf met een haak van onderen en een handgreep van boven, om deeg op te lichten tijdens het eggen. Zie de afb. 67 en 68. [JG 1a + 1b + 2c; N 11, 73a + b + c; N 11A, 165a + b; div.; monogr.] I-2
egtanden [eg]tanden: [eg]tan (Tessenderlo  [(sg [eg]tant)]  ), (sg [eg]tãnt)  [eg]tānǝ (Tessenderlo), houten tanden: hø̜̄tǝ tānǝ (Tessenderlo), ijzeren tanden: ē̜zǝrǝ tānǝ (Tessenderlo), tanden: tan (Tessenderlo) Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.] I-2
egtanden vervangen egtanden scherpen: ęxtānǝ sxɛrǝpǝ (Tessenderlo), tanden inzetten: tan ezętǝ (Tessenderlo) Afgebroken of afgesleten tanden van een houten eg door nieuwe vervangen. [JG 1a; monogr.] I-2
ei zonder schaal windei: wendai̯ (Tessenderlo), wendāi̯ (Tessenderlo) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eierkoek eierenkoek: aarekoek (Tessenderlo) eierkoek [ZND 34 (1940)] III-2-3
eiermand eierkorf: ārǝkørǝf (Tessenderlo) Mand om eieren in te vervoeren. [N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.] II-12
eik eikenboom: ijkeboeëm (Tessenderlo) eikenboom [ZND 34 (1940)] III-4-3
eikel eikel: ekel (Tessenderlo) eikel [ZND 34 (1940)] III-4-3
eindbord stormplank: stø̜rǝmplãŋk (Tessenderlo) Het windbord dat zich aan de top van de wiek bevindt. [N O, 4b] II-3
eindvoor le(t)ste voor: lęstǝ [voor] (Tessenderlo) Dit lemma omvat enkele benamingen die werden opgegeven of door hun algemeenheid bruikbaar konden worden geacht voor zowel de laatste voor in het midden als voor die aan de zijkant van de akker. I-1