e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flank flank: flãŋk (Tessenderlo) Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b] II-10
flatting flatting: flateŋ (Tessenderlo) Vernis die bij voorkeur wordt gebruikt voor het grondvernissen. Daarbij wordt de flattinglaag na verharding afgeslepen zodat oneffenheden verwijderd kunnen worden en er een vlakke en tevens matte oppervlakte ontstaat. Flatting kan als grondlaag voor buiten- als voor binnenwerk worden aangewend. [N 67, 21c] II-9
flauw flauw: flaaf (Tessenderlo, ... ) flauw, smakeloos [RND] || meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)] III-2-3
flauwvallen flauwvallen: flauw (Tessenderlo) Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] III-1-2
flensbeslag voiture-banden: vwatȳrban (Tessenderlo) IJzeren wielband met opstaande rand waarin een massieve rubberband kan worden aangebracht. Zie ook afb. 209b. [N G, 46b] II-11
flets flets: floets (Tessenderlo) geeps (flets) [ZND 01 (1922)] III-1-2
flikflooien mouwvegen: meeëvegen (Tessenderlo) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
fluim fluim: flo:əm (Tessenderlo), flōəm (Tessenderlo), rochel: rochel (Tessenderlo) fluim [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)], [ZND m] III-1-2
fluimen uitspuwen rochelen: roͅchələ (Tessenderlo), uittuffen: ətøfə (Tessenderlo) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluisteren fluisteren: fləsteren (Tessenderlo), lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispələn (Tessenderlo) fluisteren [ZND 30 (1939)] || lispelen [ZND 01 (1922)] III-3-1