30800 |
flank |
flank:
flãŋk (K353p Tessenderlo)
|
Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b]
II-10
|
30608 |
flatting |
flatting:
flateŋ (K353p Tessenderlo)
|
Vernis die bij voorkeur wordt gebruikt voor het grondvernissen. Daarbij wordt de flattinglaag na verharding afgeslepen zodat oneffenheden verwijderd kunnen worden en er een vlakke en tevens matte oppervlakte ontstaat. Flatting kan als grondlaag voor buiten- als voor binnenwerk worden aangewend. [N 67, 21c]
II-9
|
20838 |
flauw |
flauw:
flaaf (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
flauw, smakeloos [RND] || meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flauw (K353p Tessenderlo)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
31574 |
flensbeslag |
voiture-banden:
vwatȳrban (K353p Tessenderlo)
|
IJzeren wielband met opstaande rand waarin een massieve rubberband kan worden aangebracht. Zie ook afb. 209b. [N G, 46b]
II-11
|
17989 |
flets |
flets:
floets (K353p Tessenderlo)
|
geeps (flets) [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
mouwvegen:
meeëvegen (K353p Tessenderlo)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
flo:əm (K353p Tessenderlo),
flōəm (K353p Tessenderlo),
rochel:
rochel (K353p Tessenderlo)
|
fluim [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
rochelen:
roͅchələ (K353p Tessenderlo),
uittuffen:
ətøfə (K353p Tessenderlo)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fluisteren:
fləsteren (K353p Tessenderlo),
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispələn (K353p Tessenderlo)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)] || lispelen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|