22994 |
fluit |
fluit:
flôët (K353p Tessenderlo),
fluitje:
fleutje (K353p Tessenderlo)
|
Fluit. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22995 |
fluiten |
fluiten:
flôëten (K353p Tessenderlo)
|
Fluiten. [Willems (1885)]
III-3-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (K353p Tessenderlo)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) broek:
een floere broek (K353p Tessenderlo)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
gewone merrie:
gewuǝn mri (K353p Tessenderlo),
kweekmerre:
kwiǝkmęrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
zog:
zux (K353p Tessenderlo)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
pree (<fr.):
prée (K353p Tessenderlo)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20143 |
fopspeen |
tutter:
tutter (K353p Tessenderlo),
tŭŭttər (K353p Tessenderlo)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)] || Speen waarop kinderen zuigen, los of op een zuigfles; geef verschil aan tussen een van rubber of een dotje van stof [N 01 (1960)]
III-2-2
|
34119 |
forsgebouwde koe |
grove koe:
grōvǝ kui̯ (K353p Tessenderlo)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
em zul fortouwen maoke (K353p Tessenderlo)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|