26073 |
galerij |
galerij:
galǝrę̄ (K353p Tessenderlo)
|
Het kleine platform of bordes boven aan de molentrap. De galerij is niet bij alle standerdmolens aanwezig. Zie ook afb. 22 en 66. [N O, 48l; Sche 18]
II-3
|
26074 |
galerijbalk |
galerijbalk:
galǝrę̄balǝk (K353p Tessenderlo)
|
Elk van de balken waarop de galerij van de standerdmolen rust. [N O, 48m; N O, 48n]
II-3
|
21314 |
galgenaas |
smeerlap:
ne smeerlap (K353p Tessenderlo)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
galmgaten:
galmgauten (K353p Tessenderlo),
galəmgōͅtə (K353p Tessenderlo)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)] || Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33849 |
galopperen |
galopperen:
galǫpɛ̄i̯ǝrǝ (K353p Tessenderlo),
vierklauwens lopen:
vīrklāvǝrs luǝpǝ (K353p Tessenderlo)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gaŋk (K353p Tessenderlo)
|
gang [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
26278 |
gang kammen |
gang:
gaŋk (K353p Tessenderlo)
|
Een volledige kring van kammen bij elkaar in raderen als het aswiel, de bonkelaar of het kroonrad. [N O, 11n; Jan 108]
II-3
|
33372 |
gang naast de koeienstand |
mestgang:
męst˲gaŋk (K353p Tessenderlo)
|
In een bepaald type stal loopt er naast de koeienstand, tussen de schutting en de muur, een vrij smalle gang; soms, bij een ander type stal, zijn er naast de koeienstand twee gangen, een brede en een smalle. Vooral bij keuterboerderijen komt het voor dat er helemaal geen gang naast de koeienstand is. De gangen worden gebruikt voor het transport van voer en mest en om zich door de stal te kunnen verplaatsen. [N 5A, 41a en 41b; N 4, 75]
I-6
|
34548 |
gans |
gans:
gans (K353p Tessenderlo),
gáns (K353p Tessenderlo)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
18135 |
gapende wonde |
hard geblesseerd:
Nota v.d. informant: invloed van de koolmijnen.
het geblesseerd (K353p Tessenderlo)
|
een gapende wonde [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|