33952 |
haamkap |
loopleder:
luu̯ǝplęi̯ǝr (K353p Tessenderlo)
|
Leren kap boven de plaats waar de twee haamkussens samenkomen, die dient om inwateren te beletten. [JG 1a, 1b; N 13, 8; N 36, 9b; monogr.]
I-10
|
33949 |
haamkussen |
balk:
balǝk (K353p Tessenderlo),
kussens:
køsǝs (K353p Tessenderlo)
|
De met stro of paardehaar gevulde binnenbekleding van het haam die voorkomt dat de nek van het paard doorgeschaafd wordt. Zie ook lemma Kussenleder. Daar het twee kussens betreft, zijn veel opgaven in het meervoud. [JG 1a, 1b; N 13, 3; N 36, 15; monogr.]
I-10
|
33953 |
haamoren |
koppen:
kǫpǝ (K353p Tessenderlo)
|
De twee boven de kap uitstekende delen van de haamspanen. [JG 1a; N 13, 9; N 36, 9a]
I-10
|
33956 |
haamslot |
slot:
slot (K353p Tessenderlo)
|
Slot of scharnier onder aan het haam waarmee de uiteinden van de haamspanen worden vastgemaakt. [JG 1a; N 13, 7]
I-10
|
33948 |
haamspanen |
gareelspanen:
grelspǭnǝ (K353p Tessenderlo),
spaan:
spān (K353p Tessenderlo),
spanen:
spānǝ (K353p Tessenderlo)
|
De twee doorgaans houten hoofdbestanddelen van het haam die de hals van het paard omsluiten. Ze worden uit elkaar geschoven om het haam op te zetten en vastgemaakt door het haamslot (cf. lemma Haamslot). Op deze haamspanen zijn de trekhaken of trekogen bevestigd (cf. lemma Trekhaken, trekogen) waaraan de strengen worden vastgemaakt. Het meervoud van spaan kan door een uitgang (een letter of lettergreep achter de stam van het woord; -s, -en, -er,...) en/of umlaut (klinkerwijziging) gevormd worden. Voor de volgende plaatsen werden beide mogelijkheden opgegeven, die ook allebei zijn opgenomen: L 271, L 295, P 57, P 58, P 118, P 175, Q 71, Q 101, Q 111, Q 157a, Q 182, Q 204. In het grootste gedeelte van het umlautgebied hebben we te maken met een klankwettige umlaut van Wg â , maar in West-Haspengouw en in het noorden van Nederlands-Limburg gaat het om een analoge umlaut in de meervoudsvorming van woorden met Wg â, zoals bij p‹l ''paal'' - p›l ''palen''. Bovendien zijn, wat betreft de gegevens uit bron JG 1a, 1b, zowel enkelvouds- als de meervoudsvormen opgenomen, om meer gegevens aan te bieden over de meervoudsvorming d.m.v. een uitgang en/of umlaut. [JG 1a, 1b, 2b, 2b, 2c; N 13, 2; N 36, 8; monogr.]
I-10
|
34471 |
haan |
haan:
hai̯nǝ (K353p Tessenderlo),
hān (K353p Tessenderlo),
hānǝn (K353p Tessenderlo),
hǫǝn (K353p Tessenderlo),
hǭn (K353p Tessenderlo),
haantje:
hāǝnkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
het haar krullə (K353p Tessenderlo),
ho.r (K353p Tessenderlo),
hoər (K353p Tessenderlo)
|
haar [ZND m] || haar (op het hoofd) [RND] || het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17793 |
haar in de war |
in de war:
mən hoər izinə wa:r (K353p Tessenderlo)
|
Mijn haar zit in de war [Lk 06 (1956)]
III-1-1
|
18625 |
haarbandje |
strik:
strik (K353p Tessenderlo)
|
haarbandje, zwart-fluwelen ~ [peel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18726 |
haarborstel |
haarborstel:
haarborstel (K353p Tessenderlo)
|
Haarborstel. Een borstel om de haren mee te kammen. [N 114 (2002)]
III-1-3
|