17750 |
haarvlecht |
staart:
Mv. stetten.
stet (K353p Tessenderlo)
|
een haarvlecht [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
17581 |
haarwrong |
dop:
doͅp (K353p Tessenderlo),
tots:
tots (K353p Tessenderlo)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20782 |
haas |
haas:
hōās (K353p Tessenderlo)
|
haas [Willems (1885)]
III-4-2
|
18994 |
haastig |
gejaagd:
gejaagd (K353p Tessenderlo),
gejaogd (K353p Tessenderlo),
gepresseerd:
gepresseerd (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
haastig:
hai̯stəx (K353p Tessenderlo),
hastig (K353p Tessenderlo),
hastix (K353p Tessenderlo),
hestig (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
hoistig (K353p Tessenderlo)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] || haastig [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
hagedis:
hagedis (K353p Tessenderlo),
ook in ZND 01u, 168
hoͅgədis (K353p Tessenderlo)
|
hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)] || hagedis, muurhagedis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
haegele (K353p Tessenderlo),
haogelen (K353p Tessenderlo),
haəgelen (K353p Tessenderlo),
hoͅgln (K353p Tessenderlo)
|
hagelen [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hoͅgəlstiən (K353p Tessenderlo)
|
hagelsteen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
25245 |
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) |
hagelsteen:
haogelstieəne (K353p Tessenderlo),
haogelstieənen (K353p Tessenderlo),
haoəgelstieənen (K353p Tessenderlo)
|
hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
haogel (K353p Tessenderlo),
hōͅgəl (K353p Tessenderlo)
|
hagel [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
hagen:
hǭgǝn (K353p Tessenderlo)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|