e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarvlecht staart: Mv. stetten.  stet (Tessenderlo) een haarvlecht [ZND 35 (1941)] III-1-1
haarwrong dop: doͅp (Tessenderlo), tots: tots (Tessenderlo) haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)] III-1-1
haas haas: hōās (Tessenderlo) haas [Willems (1885)] III-4-2
haastig gejaagd: gejaagd (Tessenderlo), gejaogd (Tessenderlo), gepresseerd: gepresseerd (Tessenderlo, ... ), haastig: hai̯stəx (Tessenderlo), hastig (Tessenderlo), hastix (Tessenderlo), hestig (Tessenderlo, ... ), hoistig (Tessenderlo) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] || haastig [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-1-4
hagedis hagedis: hagedis (Tessenderlo), ook in ZND 01u, 168  hoͅgədis (Tessenderlo) hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)] || hagedis, muurhagedis [ZND 01 (1922)] III-4-2
hagelen hagelen: haegele (Tessenderlo), haogelen (Tessenderlo), haəgelen (Tessenderlo), hoͅgln (Tessenderlo) hagelen [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagelsteen, hagelkorrel hagelsteen: hoͅgəlstiən (Tessenderlo) hagelsteen [ZND 01 (1922)] III-4-4
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) hagelsteen: haogelstieəne (Tessenderlo), haogelstieənen (Tessenderlo), haoəgelstieənen (Tessenderlo) hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagelx hagel: haogel (Tessenderlo), hōͅgəl (Tessenderlo) hagel [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagen hagen: hǭgǝn (Tessenderlo) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8