22758 |
harten in het kaartspel |
harten:
hetten ous (K353p Tessenderlo),
hät[ə} (K353p Tessenderlo),
met sleuren wordt bedoeld een lagere kaart uitspelen met de bedoeling de slag toch binnen te halen met zowel die kaart als met de hoogste kaart die je ook in je bezit hebt.
hetten (K353p Tessenderlo)
|
harten [SND (2006)] || Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
18090 |
hartinfarct |
attaque (fr.):
attaque (K353p Tessenderlo)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (hartverlamming, beslag, infarct, attaque). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21458 |
haten |
haten:
haaten (K353p Tessenderlo),
haoten (K353p Tessenderlo),
haoəten (K353p Tessenderlo),
hot`n (K353p Tessenderlo)
|
Haten. [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (K353p Tessenderlo)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33070 |
haverhok |
mannetje:
mɛnǝʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kest (K353p Tessenderlo
[(2 + haksel)]
)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
24480 |
hazelaar |
notenbuist:
nøtəbəst (K353p Tessenderlo),
notenhout:
neutenhuit (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
notenstruik:
nətjestraok (K353p Tessenderlo)
|
hazelstruik [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
haozelneut (K353p Tessenderlo),
hazenoot:
haozeneut (K353p Tessenderlo),
hozənø:t (K353p Tessenderlo),
nootje:
nötjes (K353p Tessenderlo)
|
hazelnoot [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
24412 |
hazelworm |
spilleworm:
spillewörm (K353p Tessenderlo)
|
hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)]
III-4-2
|
19534 |
hecht van een mes |
handvat:
ha͂nt˃vat (K353p Tessenderlo),
steel:
stēl (K353p Tessenderlo),
wel: petaetenhecht
stēl (K353p Tessenderlo)
|
de hecht van een mes [N 01 (1960)] || hecht van een mes [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-2-1
|