31605 |
hoefijzerstamper |
stamper:
stãmpǝr (K353p Tessenderlo)
|
Werktuig waarmee de nagelgaten in het hoefijzer gevormd, maar nog niet doorgeslagen worden. Zie ook afb. 226. Vergelijk de toelichting bij het lemma ɛritsbeitel van de hoefsmidɛ.' [N 33, 360]
II-11
|
31609 |
hoefmes |
hoefmes:
hufmɛs (K353p Tessenderlo),
rits:
rets (K353p Tessenderlo)
|
Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181]
II-11
|
31615 |
hoefnagels |
engelse hoefnagels:
ɛ̄ŋǝlsǝ hufnāgǝls (K353p Tessenderlo),
franse hoefnagels:
frānsǝ hufnāgǝls (K353p Tessenderlo),
hoefnagels:
hufnāgǝls (K353p Tessenderlo)
|
De lange nagels waarmee de hoefijzers aan de hoeven bevestigd worden. Een hoefnagel bestaat uit een kop, kling en zwik of punt. Hoefnagels werden vroeger door de smid zelf gesmeed, tegenwoordig worden zij industrieel vervaardigd. Zie ook afb. 232. Franse hoefnagels hebben een vierkante kop in de vorm van twee afgeknotte pyramides die met de basis tegen elkaar liggen. De onderste pyramide gaat bij dit type over in de kling. Engelse hoefnagels, ook ritsnagels genoemd, hebben een kleine, langwerpig vierkante kop waarvan de buitenvlakte schuins naar de kling overgaat, terwijl de binnenvlakte recht of bijna recht is. De kop van de Engelse hoefnagel past in de groef of rits van het ritsijzer. [N 33, 367a; N 33, 367b; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31610 |
hoefrasp |
rasp:
rasp (K353p Tessenderlo)
|
Werktuig om de hoeven van paarden en andere dieren bij te werken. De hoefrasp heeft doorgaans een blad met een grove en een fijne kant en is voorzien van een arend. Er bestaan ook hoefraspen waarvan het blad verdeeld is in twee verschillende delen die elk op een verschillende manier gekapt zijn. Zie ook afb. 229. [N 33, 100; N 33, 366; N 33, 85; monogr.]
II-11
|
31178 |
hoefsmid |
hoefsmid:
huf[smid] (K353p Tessenderlo),
paardensmid:
pęjǝrǝsmęt (K353p Tessenderlo),
smid:
smęt (K353p Tessenderlo)
|
Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hufst ̇al (K353p Tessenderlo),
hufstal (K353p Tessenderlo),
hūfstal (K353p Tessenderlo)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
31613 |
hoeftang |
hoeftang:
hūftaŋ (K353p Tessenderlo),
trektang:
trɛktaŋ (K353p Tessenderlo)
|
De tang voor het verwijderen van het oude hoefijzer en het aanbrengen van het nieuwe. Sommige smeden gebruiken hiervoor soms ook verschillende tangen. De tang voor het afnemen van de oude hoefijzers heeft dan meestal een ruime, brede bek, terwijl de tang voor het plaatsen van de nieuwe hoefijzers een wat smallere, engere, scherpe bek vertoont. Diverse informanten vermelden ook het feit dat de benen van de hoeftang spits uitlopen en dat deze gebruikt worden bij het passend maken van het nieuwe hoefijzer. Zie ook afb. 230. Volgens de invuller uit Q 111 was de hoeftang een zware nijptang waarbij aan één bek een nokje was aangebracht. Dit nokje werd gebruikt om bij het plaatsen van een nieuw hoefijzer de afgeknepen hoefnagels aan te halen. De spits uitlopende benen van de tang dienden om het hoefijzer op de hoef van het paard te passen. De punten werden daarbij in de stansgaten van het hoefijzer geplaatst en de tang werd dan dus andersom vastgehouden als bij het afknippen van de hoefnagels. [N 33, 173; N 33, 183; N 33, 380; monogr.]
II-11
|
31594 |
hoeftouw |
voetzeel:
vūt˲zijǝl (K353p Tessenderlo)
|
Het touw dat gebruikt wordt om de hoef die beslagen moet worden, vast te binden. [N 33, 376]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
(nen) hoek (K353p Tessenderlo),
huk (K353p Tessenderlo),
⁄n hoek (K353p Tessenderlo)
|
hoek [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
32373 |
hoeken aanbrengen |
teen en vessem kappen:
tijǝn ɛn vęsǝm kapǝ (K353p Tessenderlo)
|
Aan de voor en achterzijde van het stuk hoeken afkappen waardoor de uiteinden van de te maken klomp spitser worden. Bij het verbijlen worden doorgaans eerst de hoeken aangebracht. [N 97, 55]
II-12
|