19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
kopkussen (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
koͅpkøsən (K353p Tessenderlo),
kussen:
kussen (K353p Tessenderlo),
kysən (K353p Tessenderlo)
|
hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 02 (1923)], [ZND 17 (1935)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
lowes (K353p Tessenderlo),
loweze (K353p Tessenderlo),
lōəs (K353p Tessenderlo),
loͅu̯əs (K353p Tessenderlo),
lâës (K353p Tessenderlo),
genoteerd onder ZND m
lōͅəs (K353p Tessenderlo)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis [Willems (1885)], [ZND A2 (1940sq)], [ZND m] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppijn (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
mijn kal doet zeer:
mɛnə kai du ziər (K353p Tessenderlo)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
32658 |
hoofdplaat |
ijzeren lat:
ē̜zǝrǝ lat (K353p Tessenderlo)
|
De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen.
I-1
|
33932 |
hoofdstel |
halchter:
hɛlǝxtǝr (K353p Tessenderlo),
kopstuk:
kǫpstøk (K353p Tessenderlo)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
voile (fr.):
vuəjl (K353p Tessenderlo)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hoeəg tijd (K353p Tessenderlo),
hoogtijd (K353p Tessenderlo),
tijd:
tijd (K353p Tessenderlo)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23210 |
hoogdag |
hoogdag:
er zen 4 hoogdaogen (K353p Tessenderlo),
er zen vier hoeəgdaogen (K353p Tessenderlo),
er zijn vier hoeəgdage (K353p Tessenderlo)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
33647 |
hoogliggende akker |
hoge grond:
huǝgǝ gront (K353p Tessenderlo),
patattenland:
pǝtętǝlant (K353p Tessenderlo)
|
De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4]
I-8
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
de hoemis (K353p Tessenderlo),
de hoewemis (K353p Tessenderlo),
du.əchmis (K353p Tessenderlo),
du.əmis (K353p Tessenderlo),
də huwəməs (K353p Tessenderlo),
də huəmis (K353p Tessenderlo),
də hyməs (K353p Tessenderlo),
hoewemis (K353p Tessenderlo)
|
De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] || Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|