17565 |
huid |
koeienvel:
kui̯ǝvɛlǝn (K353p Tessenderlo),
vel:
fel (K353p Tessenderlo),
veͅl (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || huid, vel [N 10b (1961)]
I-11, III-1-1
|
28558 |
huidbij |
huidbij:
hāǝt˱bi (K353p Tessenderlo)
|
De huidbij bevindt zich aan de buitenkant van de wintertros. De huid- of randbijen zijn de oudste bijen. [N 63, 55]
II-6
|
18049 |
huidschilfers |
pelletjes:
peͅlə⁄əs (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
uitslag:
uitslag (K353p Tessenderlo)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (uitslag, pukkels, broebels). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hǭǝf (K353p Tessenderlo)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hǫu̯fkār (K353p Tessenderlo)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hoͅəs (K353p Tessenderlo),
hø͂ͅəs (K353p Tessenderlo)
|
huis [ZND 01 (1922)], [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
33642 |
huisakker |
huisveld:
hǫu̯ɛsvęlt (K353p Tessenderlo)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hoͅasheͅəvən (K353p Tessenderlo),
hoͅu̯əsheͅi̯əvən (K353p Tessenderlo),
høͅi̯shēͅvə (K353p Tessenderlo)
|
Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
mus (K353p Tessenderlo),
mys (K353p Tessenderlo),
møs (K353p Tessenderlo),
møsə mv. (K353p Tessenderlo),
møͅs (K353p Tessenderlo)
|
mus [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)], [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|