30035 |
kalkschop |
schoep:
sxǫp (K353p Tessenderlo),
troffel:
trofǝl (K353p Tessenderlo),
trufǝl (K353p Tessenderlo)
|
Platte, vierkante schop waarmee de kalkbrij wordt uitgestoken en in de kalkwagen of kalkbak wordt geschept. [N 30, 32g; monogr.]
II-9
|
30256 |
kalksponning, kalkgroef |
uitsparing:
øtspǫwǝreŋ (K353p Tessenderlo)
|
Sponning of wijde groef die met behulp van een veerploeg in de muurzijden van de stijlen wordt aangebracht. De kalksponning bevordert het vaststaan van het kozijn in het metselwerk aangezien de kalk van de voegen in de sponning naar binnen dringt. Wanneer de muur van het gebouw waarin het kozijn wordt geplaatst, voorzien is van een spouw, wordt de kalksponning meestal vervangen door een spouwlat. Zie ook het volgende lemma 'Spouwlat' [N 55, 14]
II-9
|
18838 |
kalm, bedaard |
kalm:
kaləm (K353p Tessenderlo)
|
kalm [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23308 |
kalot |
kalotje (<fr.):
kaløͅtšə (K353p Tessenderlo)
|
kalot, kruinmutsje voor priesters {afb} [plekkertje, klets, kelotje, kadots] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
34170 |
kalven |
kalven:
kalvǝ (K353p Tessenderlo),
kalǝvǝ (K353p Tessenderlo),
kalǝvǝn (K353p Tessenderlo)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
33352 |
kalverhokje, kalverbak |
kalverbak:
[kalver]bák (K353p Tessenderlo)
|
In de koe- of de kalverstal kunnen een of meer kalveren vetgemest of alleen maar gestald worden in een speciaal daarvoor bestemde kooi, kist, bak of box, of gewoon achter een plank in een hoek van de stal. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (kalver-) het lemma "kalverstal" (2.2.3). [N 5A, 45a; monogr.]
I-6
|
34224 |
kalverjuk |
juk:
jōk (K353p Tessenderlo)
|
Driehoekig raam om de nek van een kalf. [N 3A, 14f]
I-11
|
33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kalǝvǝr[stal] (K353p Tessenderlo)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
18725 |
kam |
kam:
kam (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
kam - kamme (K353p Tessenderlo),
kam - kammen (K353p Tessenderlo)
|
kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)], [ZND m]
III-1-3
|
22729 |
kameel |
kemel:
kemel (K353p Tessenderlo)
|
kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)]
III-3-2
|