23379 |
kerkramen |
kerkramen:
keͅrəkrōͅmə (K353p Tessenderlo)
|
De kerkramen meervoud. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23367 |
kerkstoel |
kerkstoel:
keͅrəkstūl (K353p Tessenderlo)
|
Kerkstoelen, de stoelen (met of zonder opklapbare zitting) waarop men zowel kan knielen als zitten [kerksteul, -stoele?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23235 |
kerktoren |
kerktoren:
keͅrəktōrə (K353p Tessenderlo)
|
De toren van de kerk, waarin zich de klokken bevinden [kèrktaore, -taon, -toer, klokketoren?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22803 |
kermis |
kermis:
en kerremes (K353p Tessenderlo),
kErremees (K353p Tessenderlo),
kɛrəməs (K353p Tessenderlo),
margen is `t kermes (K353p Tessenderlo),
margen is het kermis (K353p Tessenderlo),
margen ist kermes (K353p Tessenderlo),
mergen is `t kermis (K353p Tessenderlo),
mergen is`t kermis (K353p Tessenderlo),
mergən es `t kermes (K353p Tessenderlo),
merəgə is ət kērəməs (K353p Tessenderlo)
|
kermis [GTRP (1980-1995)], [RND] || Kermis. [Willems (1885)] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
33537 |
kers, zoete soorten |
kers:
kers}* (K353p Tessenderlo),
kersje:
kɛskəs (K353p Tessenderlo)
|
[ZND 01 (1922)]kers [ZND 01 (1922)]
I-7
|
26667 |
ketsen, molenkar varen |
molenkar rijden:
mø̄lǝkār rɛjǝ (K353p Tessenderlo)
|
Zakken graan of meel ophalen en thuisbrengen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord ømolenkarŋ het lemma ɛmolenkarɛ.' [N O, 38q; Vds 267; Jan 259; Coe 238; Grof 264]
II-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (K353p Tessenderlo),
wei[eg]:
wāi̯[eg] (K353p Tessenderlo)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19665 |
keuken |
keuken:
kø͂ͅkə (K353p Tessenderlo)
|
keuken [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
19496 |
keukenrek |
keukenplank:
kø̄kənplaŋk (K353p Tessenderlo),
rekje:
rɛkskə (K353p Tessenderlo)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
26508 |
keurtouwtje |
pees:
pēs (K353p Tessenderlo)
|
Touwtje aan het schoen waarmee de molenaar door het heen en weer te trekken ervoor zorgt dat er meer of minder graan in het kropgat terecht komt. De opgaven voor het keurtouwtje en het spankoord lopen dooreen. [N O, 19o]
II-3
|