24334 |
kever, tor |
kever:
kêver (K353p Tessenderlo),
mulder:
mĕulder (K353p Tessenderlo)
|
kever [Willems (1885)]
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
kibbelen:
kibəln (K353p Tessenderlo),
ze zèn weie aan ⁄t kibbelen (K353p Tessenderlo),
laweit (zn.):
lawyd (K353p Tessenderlo),
laweit maken:
lawaad maeken (K353p Tessenderlo)
|
Kibbelen. [ZND 01 (1922)] || Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
ke:l (K353p Tessenderlo),
keel (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
kēl (K353p Tessenderlo)
|
kiel [ZND 01 (1922)], [ZND m] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30202 |
kielgoot |
kielgoot:
kēlgōt (K353p Tessenderlo)
|
Schuin aflopende dakgoot in de inspringende hoek tussen twee dakschilden. In Q 83 werd de kiel gevormd door twee ongeschaafde planken van 2 x 10 cm doorsnede, die V-vormig tegen elkaar werden geplaatst. Op de aldus gevormde ondergrond werd de zinklaag van de goot vastgehecht. [N 54, 171b; N 32, 43b; monogr.; div.]
II-9
|
24513 |
kiem |
scheut:
sxø͂ͅt (K353p Tessenderlo)
|
scheut [ZND m]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
schieten:
sxītə (K353p Tessenderlo)
|
kiemen [Goossens 1b (1960)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
sxītǝ (K353p Tessenderlo),
uitschieten:
ǫǝtsxiʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kin (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kinnen (K353p Tessenderlo),
kienspel:
kinspel (K353p Tessenderlo)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
achtertand:
achtərtan (K353p Tessenderlo),
maaltand:
maoëltan (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|