e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krekel krekel: kriekel (Tessenderlo), kriʔəl (Tessenderlo) krekel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-2
krentenbrood krentenmik: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  krentemik (Tessenderlo), krinəmik (Tessenderlo) krentenbrood [ZND 28 (1938)] III-2-3
kreukel kreukel: kreukel (Tessenderlo) Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)] III-1-3
kreukelen rimpelen: rimpelt (Tessenderlo), spannen: het spant (Tessenderlo) Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] III-1-3
kreunen kreunen: krø̄nən (Tessenderlo) kreunen [ZND 01 (1922)] III-1-4
kreunen van de pijn kreunen: krø.nən (Tessenderlo), schreeuwen: schrieəj (Tessenderlo) hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)] III-1-2
kreupel zijn (een) manke: maŋkǝ (Tessenderlo), (het is/staat) kreupel: krø̄pǝl (Tessenderlo), manker: maŋkǝr (Tessenderlo) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9
kribbebijter kribbijter: krebē̜tǝr (Tessenderlo) Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9
kriel kriel: krel (Tessenderlo), krīl (Tessenderlo) Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e] II-3
krijgertje spelen kat-kan-de-muis-niet-krijgen spelen: o van mowes scherp en kort  seə speleə kat kanne moweəs nie krijge (Tessenderlo), kippen: [sic]  kippen (Tessenderlo), tetsjes doen: tetskes (Tessenderlo, ... ), tetskes doen (Tessenderlo), tetsjes geven: tetskes heijëven (Tessenderlo), tetsjes geven spelen: ze spelen tetskes geve (Tessenderlo), tikkertje spelen: /  tikkerke (Tessenderlo) tikkertje [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)] III-3-2