24339 |
krekel |
krekel:
kriekel (K353p Tessenderlo),
kriʔəl (K353p Tessenderlo)
|
krekel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krentemik (K353p Tessenderlo),
krinəmik (K353p Tessenderlo)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
kreukel:
kreukel (K353p Tessenderlo)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
rimpelen:
rimpelt (K353p Tessenderlo),
spannen:
het spant (K353p Tessenderlo)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
kreunen:
krø̄nən (K353p Tessenderlo)
|
kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kreunen:
krø.nən (K353p Tessenderlo),
schreeuwen:
schrieəj (K353p Tessenderlo)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
(een) manke:
maŋkǝ (K353p Tessenderlo),
(het is/staat) kreupel:
krø̄pǝl (K353p Tessenderlo),
manker:
maŋkǝr (K353p Tessenderlo)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krebē̜tǝr (K353p Tessenderlo)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
krel (K353p Tessenderlo),
krīl (K353p Tessenderlo)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
22351 |
krijgertje spelen |
kat-kan-de-muis-niet-krijgen spelen:
o van mowes scherp en kort
seə speleə kat kanne moweəs nie krijge (K353p Tessenderlo),
kippen:
[sic]
kippen (K353p Tessenderlo),
tetsjes doen:
tetskes (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
tetskes doen (K353p Tessenderlo),
tetsjes geven:
tetskes heijëven (K353p Tessenderlo),
tetsjes geven spelen:
ze spelen tetskes geve (K353p Tessenderlo),
tikkertje spelen:
/
tikkerke (K353p Tessenderlo)
|
tikkertje [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|