id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33898 | beervoetigheid | (het) staat door: stāt dør (Tessenderlo), bereklauwen (hebben): bē̜rǝklāvǝ (Tessenderlo), doorstaan: dø̜̄i̯ǝrstǭn (Tessenderlo) | Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b] I-9 |
20933 | beet | beet: bēt (Tessenderlo) | De slijtage aan zowel de kammen van het aswiel als aan de staven van het rondsel. [N O, 14g; Jan 109; Coe 84; Grof 105; N O, 11o] II-3 |
18536 | bef | bavetje (<fr.): bavetteke (Tessenderlo) | bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18997 | begerig | begerig: bəge:rəx (Tessenderlo) | begerig [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
32716 | beginvoor, -voren | aanscheut: ã(n)sxø̄t (Tessenderlo), ǭnsxø̄t (Tessenderlo), aanzet: ǭnzęt (Tessenderlo) | Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b] I-1 |
20430 | begrafenis | begrafenis: begraafenis (Tessenderlo), uitvaart: uitvouet (Tessenderlo) | begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)] III-2-2 |
20431 | begraven | begraven: begraaven (Tessenderlo) | een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 115 (2003)] III-2-2 |
18798 | begrip, besef | besef: b`saef (Tessenderlo) | besef (hij heeft er geen - van) [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
30760 | behang afdoen | afstomen: afstuwǝmǝ (Tessenderlo) | Oud behang verwijderen. [N 67, 93a; N 67, 93b; N 67, 93c] II-9 |
30763 | behangborstel | behangborstel: bǝhaŋbøsǝl (Tessenderlo), fladder: fladǝr (Tessenderlo) | De borstel waarmee men het opgeplakte behang plat en effen strijkt. In Q 197 en Q 197a werd voor dit werk een oude doek gebruikt. [N 67, 94c] II-9 |