e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lap op een schoen muts: Als een schoen bezijen gescheurd is.  muts (Tessenderlo), stukje: stukske (Tessenderlo), støkskə (Tessenderlo) Een lapje leer op de scheur op het schoeisel (huif?) [N 60 (1973)] || lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)] III-1-3
lap stof lap stof: lap stǫf (Tessenderlo) Een lap of stuk stof. [N 62, 71b; MW] II-7
lasapparaat laspost: laspǫst (Tessenderlo) In het algemeen een toestel om te lassen. Zie ook de toelichting bij het lemma "wellen, lassen". Met de meer algemene woordtypen lasapparaat, schweissapparat (d.) en laspost zal wel vaak een autogeen lasapparaat bedoeld worden. Zie ook afb. 42. [N 33, 188-189; monogr.] II-11
laskap, lashelm laskas: laskas (Tessenderlo) Metalen kap met donkergroen ruitje waarmee tijdens het elektrisch lassen hoofd en ogen tegen straling en metaalspetters beschermd worden. De laskap wordt met één hand vastgehouden, de lashelm wordt op het hoofd gezet. Zie ook afb. 46. [N 33, 192] II-11
laster laster: ook materiaal znd 30, 01  lastər (Tessenderlo), muilijk: ook materiaal znd 30, 01  moeəlek (Tessenderlo) laster [ZND 01 (1922)] III-1-4
lastig (werken) lastig: ook materiaal znd 30, 02  lastig (Tessenderlo), ləstix (Tessenderlo), moeilijk: ook materiaal znd 30, 02  moeəlek (Tessenderlo) lastig [ZND 01 (1922)] III-1-4
latei linteau: lęntō (Tessenderlo), poutrelle: pǝtręl (Tessenderlo), slaghout: slaxhø̜̄t (Tessenderlo) Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.] II-9
laten laten: laaten (Tessenderlo), laoten (Tessenderlo), late (Tessenderlo), laten (Tessenderlo), lo:tən (Tessenderlo), loə (Tessenderlo), lōtə (Tessenderlo) laten [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)], [ZND m] III-1-2
laten wijden inwijden: inwije (Tessenderlo), laten wijden: laote wije (Tessenderlo, ... ) Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)] III-3-3
latierboom schutsel: sxøtsǝl (Tessenderlo) Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.] I-6