18346 |
lap op een schoen |
muts:
Als een schoen bezijen gescheurd is.
muts (K353p Tessenderlo),
stukje:
stukske (K353p Tessenderlo),
støkskə (K353p Tessenderlo)
|
Een lapje leer op de scheur op het schoeisel (huif?) [N 60 (1973)] || lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28836 |
lap stof |
lap stof:
lap stǫf (K353p Tessenderlo)
|
Een lap of stuk stof. [N 62, 71b; MW]
II-7
|
31291 |
lasapparaat |
laspost:
laspǫst (K353p Tessenderlo)
|
In het algemeen een toestel om te lassen. Zie ook de toelichting bij het lemma "wellen, lassen". Met de meer algemene woordtypen lasapparaat, schweissapparat (d.) en laspost zal wel vaak een autogeen lasapparaat bedoeld worden. Zie ook afb. 42. [N 33, 188-189; monogr.]
II-11
|
31296 |
laskap, lashelm |
laskas:
laskas (K353p Tessenderlo)
|
Metalen kap met donkergroen ruitje waarmee tijdens het elektrisch lassen hoofd en ogen tegen straling en metaalspetters beschermd worden. De laskap wordt met één hand vastgehouden, de lashelm wordt op het hoofd gezet. Zie ook afb. 46. [N 33, 192]
II-11
|
18980 |
laster |
laster:
ook materiaal znd 30, 01
lastər (K353p Tessenderlo),
muilijk:
ook materiaal znd 30, 01
moeəlek (K353p Tessenderlo)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lastig (K353p Tessenderlo),
ləstix (K353p Tessenderlo),
moeilijk:
ook materiaal znd 30, 02
moeəlek (K353p Tessenderlo)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30234 |
latei |
linteau:
lęntō (K353p Tessenderlo),
poutrelle:
pǝtręl (K353p Tessenderlo),
slaghout:
slaxhø̜̄t (K353p Tessenderlo)
|
Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.]
II-9
|
17814 |
laten |
laten:
laaten (K353p Tessenderlo),
laoten (K353p Tessenderlo),
late (K353p Tessenderlo),
laten (K353p Tessenderlo),
lo:tən (K353p Tessenderlo),
loə (K353p Tessenderlo),
lōtə (K353p Tessenderlo)
|
laten [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)], [ZND m]
III-1-2
|
23752 |
laten wijden |
inwijden:
inwije (K353p Tessenderlo),
laten wijden:
laote wije (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo)
|
Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33384 |
latierboom |
schutsel:
sxøtsǝl (K353p Tessenderlo)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|