25664 |
mout |
mout:
mø̜̄ (K353p Tessenderlo)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
moes(ch):
møs (K353p Tessenderlo),
mouw:
meeijf (K353p Tessenderlo),
meeəf, mefke (K353p Tessenderlo),
mijəf (K353p Tessenderlo),
mouw, mouken (K353p Tessenderlo),
méəf, mefke (K353p Tessenderlo),
męjǝf (K353p Tessenderlo),
mɛ:əf (K353p Tessenderlo),
twee meeijven (K353p Tessenderlo),
twie meəfven (K353p Tessenderlo),
twiə meeəvən (K353p Tessenderlo),
waterknie:
wǭtǝrkni (K353p Tessenderlo)
|
een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || Hoe noemt U in het algemeen een mouw? [N 62 (1973)] || mouw [ZND 01 (1922)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW]
I-9, II-7, III-1-3
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
kanten mouw:
kanten mouw (K353p Tessenderlo)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28585 |
mouwen ter bescherming |
mouwen:
mę̄ǝwǝn (K353p Tessenderlo)
|
Soort mouwtjes al of niet met handschoen, die sommige imkers als extra bescherming dragen. [N 63, 75b]
II-6
|
29070 |
mouwomslag, manchet |
manchet:
mašęt (K353p Tessenderlo)
|
Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW]
II-7
|
18325 |
mouwschort |
hoge voorschoot:
hoeəgə vöschoeət (K353p Tessenderlo),
huwəgə vø̄sXuwət (K353p Tessenderlo)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
mug (K353p Tessenderlo)
|
mug [Willems (1885)]
III-4-2
|
26147 |
muilband |
domband:
dumbánt (K353p Tessenderlo),
muilband:
mø̜lbánt (K353p Tessenderlo)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
32549 |
muilkorf |
muilkorf:
mølkørǝf (K353p Tessenderlo)
|
Gevlochten korfje dat (jonge) dieren voorgebonden krijgen om te beletten dat zij van een bepaald soort voer eten, dat zij niet mogen hebben. [N 40, 105]
II-12
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mǫwǝlkø̜rǝf (K353p Tessenderlo)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|