17872 |
muilpeer |
kaakslag:
kaakslag (K353p Tessenderlo),
patat in het gezicht:
Plat.
petet in ijef gezicht (K353p Tessenderlo),
peer:
pe:ər (K353p Tessenderlo),
slag in de smoel:
Plat
slag in zen smoel (K353p Tessenderlo),
slag in de snuit:
Plat
slag in zen snowet (K353p Tessenderlo),
slag op het bakkes:
slag op t bakkes (K353p Tessenderlo),
slag òp zə bakəs (K353p Tessenderlo),
slag op het gezicht:
slag oep ze gəzicht (K353p Tessenderlo),
slag tegen de appel:
slag tegen zijn appel (K353p Tessenderlo),
slag tegen de kei:
slag tegen zenne kaai (K353p Tessenderlo)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || muilpeer [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
muiltje:
mölkes (K353p Tessenderlo),
mölkəs (K353p Tessenderlo)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
môës (K353p Tessenderlo)
|
muis [Willems (1885)]
III-4-2
|
20122 |
muizen |
muizen:
mouzen (K353p Tessenderlo),
muizen vangen:
mauwezen vangən (K353p Tessenderlo)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
gemullige grond:
gǝmølegǝ gront (K353p Tessenderlo)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
34069 |
muntige koe |
lege koe:
lēgǝ [koe] (K353p Tessenderlo)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18418 |
muts: algemeen |
capeline (fr.):
Kapeline. [vgl. N 25,040: Kapmuts]
kaplin (K353p Tessenderlo)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
houtmijt:
huitmuit (K353p Tessenderlo),
mijt:
ps. omgespeld volgens Frings.
də mø͂ͅt* (K353p Tessenderlo)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mȳr (K353p Tessenderlo)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
flier:
-
flier (K353p Tessenderlo)
|
muurbloem
III-4-3
|