29823 |
aangebrande stenen |
verbrande mannen:
vǝrbrandǝ manǝ (K353p Tessenderlo)
|
Vormelingen die tijdens het bakproces verbranden door directe aanraking met stookkolen. Zie voor het woordtype kraaien ook het Waalse ɛcrah√™ɛ, ø̄̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄̄. Het werd in Q 121 gebruikt voor ø̄̄te hard gebakken stenenø̄̄.' [N 98, 168; N 30, 52c; monogr.]
II-8
|
26609 |
aangeladen, toegemalen |
ingeplekt:
en˱gǝplękt (K353p Tessenderlo)
|
Gezegd van het scherpsel van een molensteen wanneer dit toegeplakt raakt als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaanladenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Jan 264; Coe 147]
II-3
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
haufələ (K353p Tessenderlo),
hāfələ (K353p Tessenderlo)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
31039 |
aankloppen |
aanslagen:
ǭnslǭgǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het vlechtwerk met een slagijzer aanslaan, waardoor het een mooi aaneensluitend geheel wordt. In Stokkem (L 423) noemde men dit soort vlechtwerk geklopt werk (gǝklǫpt węrǝk). [N 40, 58; N 40, 118]
II-12
|
22794 |
aanlopen |
aanlopen:
aanloepen (K353p Tessenderlo),
zijn aanloop nemen:
zénnen aanloewep neeme (K353p Tessenderlo)
|
Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
26593 |
aanmalen |
aanmalen:
ǭn˱mǭlǝ (K353p Tessenderlo)
|
Met een nieuwe of pas gescherpte molensteen beginnen te malen. In P 51 bracht men daarbij een hoeveelheid zemelen als eerste ø̄maalgoedø̄ tussen de stenen. Men noemde dit: een beetje zemelen tussenbrengen (ǝ betskǝ zēmǝlǝ tøsǝbreŋǝ). Zie ook het lemma ɛin het gemaal brengenɛ.' [N O, 36h; Vds 163; Jan 263; Coe 203; N O, 34q; monogr.]
II-3
|
34182 |
aanmelken |
aftrekken:
aftrɛkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
32502 |
aanpunten van rechtopstaande wissen |
aansnijden:
ǭnsnęjǝ (K353p Tessenderlo)
|
Met een mandenmakersmes het uiteinde van de wis aanpunten. Op deze wijze kan de wis gemakkelijker in de bodem gestoken worden. [N 40, 43]
II-12
|
21488 |
aanranden |
aanranden:
aonrannen (K353p Tessenderlo),
oanranden (K353p Tessenderlo)
|
aanranden [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
30250 |
aanslag |
aanslagstijl:
ǭnslaxstē̜l (K353p Tessenderlo)
|
Het gedeelte van de stijl en van de dorpel waartegen een deur of draaiend venster aanslaat en waarbij, meestal onder een rechte hoek, de sponning aansluit. Zie ook het lemma 'Sponning'. De aanslag kan aan stijl en dorpel geschaafd worden of door middel van een latje gevormd worden. [N 55, 73a]
II-9
|