e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
noveen noveen (<lat.): nooveen (Tessenderlo) Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)] III-3-3
nylonkous nylonkous: nöloonkèùse (Tessenderlo), nølōŋkøͅs (Tessenderlo) nylonkousen [N 24 (1964)] III-1-3
o.l.v.-hemelvaart onze-heer-hemelvaart: os- hier - hemelvoart (Tessenderlo) Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-2
oester oester: oĕster (Tessenderlo) oester [Willems (1885)] III-2-3
offerblok offerblok: oͅfərbloͅk (Tessenderlo) Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)] III-3-3
offergeld offergeld: oͅfərgēͅlt (Tessenderlo) Het geld dat men in het offerblok stopt [offergeld?]. [N 96A (1989)] III-3-3
ogenblikje, korte tijd, eventjes beetje: bitske (Tessenderlo), even: effen (Tessenderlo), eventjes: efə⁄əs (Tessenderlo), ps. letterlijk overgenomen.  effəs (Tessenderlo), ogenblikje: oegeblikske (Tessenderlo) een ogenblikje [ZND 04 (1924)] || even [ZND 34 (1940)] III-4-4
okkernoot noot: neute (Tessenderlo), okkernoot: naar Pâque  hokkernoten (Tessenderlo) I-7
oksaal doksaal: e schoewen doksaol (Tessenderlo), hoogzaal: e schoen hoegsaol (Tessenderlo), e schoewen hoewegsaol (Tessenderlo), e schoewen hoewegzaol (Tessenderlo), e schoeën hoeëgzaol mee en nief ergel (Tessenderlo), e schun hugzoal (Tessenderlo), een schoeien hoeëgzaal (Tessenderlo), ə schuən huəchsaol me‧ ə nīf ələgər (Tessenderlo), oksaal: e schoon oksaol (Tessenderlo), oͅksōͅl (Tessenderlo) Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)] III-3-3
oksel oksel: oͅksəl (Tessenderlo), oͅksəls (Tessenderlo) oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] III-1-1