e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oorwissen oorroeden: uwǝrrujǝn (Tessenderlo) De wissen waaruit de handvatten worden vervaardigd. Zie ook afb. 278. De respondent uit Sint-Truiden (P 176) merkte op dat men voor de oren van een plukkorf riet uit Indonesië gebruikte. Men betrok dit via Antwerpse handelaren. [N 40, 73] II-12
oorworm oorworm: fon. var. van "oorworm"niet overgenomen  oorworm (Tessenderlo, ... ) oorworm [ZND 34 (1940)] III-4-2
op bedevaart gaan bedevaart gaan: be:vətchə:n (Tessenderlo), bedeweg doen: beeweg doen (Tessenderlo) Bedevaren. [ZND 01 (1922)] || We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)] III-3-3
op de bil staan op de bil staan: up˱ dǝ bēl stǭn (Tessenderlo) Gezegd van de molen wanneer de rechtstaande roede ervan net voorbij het midden is geplaatst. Aan deze wiekenstand was in het algemeen herkenbaar dat de molenstenen in de betreffende molen gescherpt worden. Zie ook het lemma ɛstand voorbij het middenɛ.' [N O, 8e] II-3
op de loop gaan op de loop gaan: oep den loeəp gaon (Tessenderlo), oəp də loeəp gaon (Tessenderlo), ubə luəp go:n (Tessenderlo) op de loop gaan [ZND 30 (1939)] || op den loop gaan [ZND m] III-1-2
op de schouder zitten op de rug zitten: upoͅzəvōͅzeͅnərøgzetə (Tessenderlo) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op zijn tenen lopen: op sən tijənə luwəpə (Tessenderlo), up sən tijənə luwəpə (Tessenderlo) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op een sukkeldrafje lopen op de sukkelbaan: up ə su`əlboͅn (Tessenderlo), op het gemak gaan: up t gǝmak gǭn (Tessenderlo), schokken: sxǫʔǝ (Tessenderlo), taffelen: taffelen (Tessenderlo), tafələ (Tessenderlo), B.v. do komt em ongetofelt = daar komt hij op n sukkeldrafje aangelopen.  tafələ (Tessenderlo) [N 8, 81a, 81d en 83]lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)] I-9, III-1-2
op het niet schaven op niks uitschaven: up neks øtsxǭvǝ (Tessenderlo) Een stuk hout zo schaven dat het op een punt uitloopt. [N 53, 105] II-12
op heukelingen zetten, zwelen opheukelen: uphøʔǝlǝ (Tessenderlo) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3