e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

Gevonden: 5328
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bevruchten treden: trē̜ǝn (Tessenderlo) Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal voederkot: vui̯ǝrkǫt (Tessenderlo) De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c] I-6
beweeglijk rondlopen met ambras gaan: me ambras gōͅn (Tessenderlo), op en neer lopen: op eͅn nēͅjər luwəpə (Tessenderlo) lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)] III-1-2
bewieroken wieroken: wieroeweke (Tessenderlo) Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
bewolkte lucht betrokken weer: betrokke weer (Tessenderlo, ... ), overdekte lucht: overdekte lucht (Tessenderlo), overlopen lucht: (de) locht is overloəpen (Tessenderlo), (de) lucht is overloəpen (Tessenderlo), de lucht is overloeəpen (Tessenderlo), overtrokken lucht: overvlekte lucht (Tessenderlo) bewolkt [ZND 32 (1939)] III-4-4
bezadigd bezadigd: ook materiaal znd 21, 18  bəzoͅdext (Tessenderlo), kalm: ook materiaal znd 21, 18  kalm (Tessenderlo) bezadigd [ZND 01 (1922)] III-1-4
bezem bessem: bɛsǝm (Tessenderlo), bezem: beͅsøm (Tessenderlo), bɛsəm (Tessenderlo, ... ) bezem [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b] I-4, III-2-1
bezemsteel bezemsteel: bøͅsəmstēl (Tessenderlo), steel: stēl (Tessenderlo) bezemsteel [RND] || de steel van een bezem, van een bloem [ZND 07 (1924)] III-2-1
bezet, kim drieluik: drē̜lǫwǝjk (Tessenderlo) Extra stevige rand aan de onderzijde van de mand, die uit drie tot vijf bezetwissen wordt vervaardigd. Zie ook het lemma ɛbezetwisɛ.' [N 40, 59] II-12
bezetten de rand neerleggen: dǝ rānt nējǝrlęgǝ (Tessenderlo) Het vlechten van de onderste rand van de mandwand. [N 40, 60] II-12