34498 |
bevruchten |
treden:
trē̜ǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voederkot:
vui̯ǝrkǫt (K353p Tessenderlo)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
17950 |
beweeglijk rondlopen |
met ambras gaan:
me ambras gōͅn (K353p Tessenderlo),
op en neer lopen:
op eͅn nēͅjər luwəpə (K353p Tessenderlo)
|
lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
23560 |
bewieroken |
wieroken:
wieroeweke (K353p Tessenderlo)
|
Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25107 |
bewolkte lucht |
betrokken weer:
betrokke weer (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
overdekte lucht:
overdekte lucht (K353p Tessenderlo),
overlopen lucht:
(de) locht is overloəpen (K353p Tessenderlo),
(de) lucht is overloəpen (K353p Tessenderlo),
de lucht is overloeəpen (K353p Tessenderlo),
overtrokken lucht:
overvlekte lucht (K353p Tessenderlo)
|
bewolkt [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
18839 |
bezadigd |
bezadigd:
ook materiaal znd 21, 18
bəzoͅdext (K353p Tessenderlo),
kalm:
ook materiaal znd 21, 18
kalm (K353p Tessenderlo)
|
bezadigd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (K353p Tessenderlo),
bezem:
beͅsøm (K353p Tessenderlo),
bɛsəm (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
bezem [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
bezemsteel:
bøͅsəmstēl (K353p Tessenderlo),
steel:
stēl (K353p Tessenderlo)
|
bezemsteel [RND] || de steel van een bezem, van een bloem [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
32511 |
bezet, kim |
drieluik:
drē̜lǫwǝjk (K353p Tessenderlo)
|
Extra stevige rand aan de onderzijde van de mand, die uit drie tot vijf bezetwissen wordt vervaardigd. Zie ook het lemma ɛbezetwisɛ.' [N 40, 59]
II-12
|
32512 |
bezetten |
de rand neerleggen:
dǝ rānt nējǝrlęgǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het vlechten van de onderste rand van de mandwand. [N 40, 60]
II-12
|