28431 |
opspijlen |
stekken:
stekken (K353p Tessenderlo)
|
De korf van spijlen voorzien. Zie ook het lemma Verstevigingsspijlen. [N 63, 7a]
II-6
|
34020 |
opstaan |
allez-hup:
alē hø̜p (K353p Tessenderlo)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
op een hoop leggen:
up nǝn hup lęgǝ (K353p Tessenderlo),
ophopen:
oǝphōpǝ (K353p Tessenderlo),
uphuǝpǝn (K353p Tessenderlo)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
gaffelen:
gafǝlǝ (K353p Tessenderlo),
opsteken:
upstēʔǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
17900 |
optillen |
heffen:
heuffen (K353p Tessenderlo),
høͅfə (K353p Tessenderlo),
həffe (K353p Tessenderlo),
həfən (K353p Tessenderlo),
opheffen:
oep heuffe (K353p Tessenderlo),
oephəffe (K353p Tessenderlo),
uphøfən (K353p Tessenderlo)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)], [ZND m] || heffen [ZND m] || optillen [RND]
III-1-2
|
28579 |
optissen |
grommen:
grumǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het maken van geluid door de bijen als men de korf of kast opent. [N 63, 72]
II-6
|
29979 |
optoppen, oplangen |
de stelling ophalen:
dǝ stęleŋ uphǭlǝ (K353p Tessenderlo)
|
De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.]
II-9
|
29980 |
optopper |
verlengstuk:
(mv)
vǝrlęŋstøʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
Houten paal waarmee de staander wordt verlengd. De optoppers worden met touwen aan de staanders vastgebonden en rusten op houten klossen die op de staanders zijn bevestigd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5b]
II-9
|
30380 |
optrede |
optrede:
uptrē (K353p Tessenderlo)
|
De verticale afstand tussen de bovenvlakken van twee elkaar opvolgende treden van een trap. Zie ook afb. 68a. [N 55, 89d]
II-9
|
34000 |
optuigen |
aantuigen:
āntǫǝgǝ (K353p Tessenderlo)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|