e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paardetuig paardsgetuig: pęts˲gǝtǫǝx (Tessenderlo) De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10
paardsknecht, eerste knecht voerman: vurman (Tessenderlo) Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.] I-6
paarkant paarkant: pǫwǝrkãnt (Tessenderlo) De zijde van het hout waarop de tekens zijn aangebracht. [N 55, 4c] II-9
pacht, vruchtgebruik huur: hȳr (Tessenderlo), landhuur: lanthȳr (Tessenderlo), pacht: paxt (Tessenderlo), tocht: tøxt (Tessenderlo) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
pachtboer pachter: paxtǝr (Tessenderlo) Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI] I-6
pachtersvrouw pachterse: paxtǝs (Tessenderlo) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad pad: pad (Tessenderlo) pad [Willems (1885)] III-4-2
paddestoel (alg.) kampernoelie: eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  camperNULLies (Tessenderlo), kampernoelie (Tessenderlo), paddestoel: giftige --; gecombineerd met ZND 5 040  paddestoel (Tessenderlo) paddestoel [ZND 15 (1930)] III-4-3
pafferig dik, opgeblazen van lijf maf: maf (Tessenderlo), opgeblazen (dik): dasnənupgəbloͅzə (Tessenderlo) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1
paillette paillette: (mv)  pajɛtǝ (Tessenderlo), paillette (fr.): pouletten (Tessenderlo), i.e. platte dingskes die opgenaaid worden.  pájèttə (Tessenderlo) Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: paillette? [N 62 (1973)] || Pailletten. Een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 114 (2002)] || Versiering voor kledingstukken. Glinsterend schijfje met in het midden een gaatje. [N 62, 60b] II-7, III-1-3