29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pęts˲gǝtǫǝx (K353p Tessenderlo)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
voerman:
vurman (K353p Tessenderlo)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
30242 |
paarkant |
paarkant:
pǫwǝrkãnt (K353p Tessenderlo)
|
De zijde van het hout waarop de tekens zijn aangebracht. [N 55, 4c]
II-9
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
huur:
hȳr (K353p Tessenderlo),
landhuur:
lanthȳr (K353p Tessenderlo),
pacht:
paxt (K353p Tessenderlo),
tocht:
tøxt (K353p Tessenderlo)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
33333 |
pachtboer |
pachter:
paxtǝr (K353p Tessenderlo)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
33334 |
pachtersvrouw |
pachterse:
paxtǝs (K353p Tessenderlo)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
pad:
pad (K353p Tessenderlo)
|
pad [Willems (1885)]
III-4-2
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
kampernoelie:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
camperNULLies (K353p Tessenderlo),
kampernoelie (K353p Tessenderlo),
paddestoel:
giftige --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestoel (K353p Tessenderlo)
|
paddestoel [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
maf:
maf (K353p Tessenderlo),
opgeblazen (dik):
dasnənupgəbloͅzə (K353p Tessenderlo)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18240 |
paillette |
paillette:
(mv)
pajɛtǝ (K353p Tessenderlo),
paillette (fr.):
pouletten (K353p Tessenderlo),
i.e. platte dingskes die opgenaaid worden.
pájèttə (K353p Tessenderlo)
|
Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: paillette? [N 62 (1973)] || Pailletten. Een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 114 (2002)] || Versiering voor kledingstukken. Glinsterend schijfje met in het midden een gaatje. [N 62, 60b]
II-7, III-1-3
|